Door op 29 januari 2017

De noodzaak van een Europa van waarden, Marijke Linthorst

 

 

 

 

 

 

De Brexit heeft aangetoond dat Europa socialer moet. Als dat niet op Europees niveau verwezenlijkt kan worden, is het aan nationale overheden om in te grijpen.

In 1978 studeerde ik af op een scriptie met de titel: Fiscale en budgettaire aspecten van de Europese integratie. Ik onderzocht onder andere de verschillende belastingstelsels in de Europese Gemeenschap (toen nog bestaande uit zes landen). Die liepen nogal uiteen. Zo kwam in Italië 70% van de belastingopbrengst uit indirecte belastingen. In andere landen lag deze verhouding omgekeerd. Mijn conclusie was dat als een gemeenschappelijke markt het uiteindelijke doel was, er niet te ontkomen viel aan harmonisatie van de belastingen. Een gemeenschappelijke markt veronderstelt immers vergelijkbare concurrentievoorwaarden.
Er moeten, ook in die tijd, mensen zijn geweest op politiek, bestuurlijk en beleidsniveau die zich deze consequentie realiseerden. Toch is er geen enkele poging gedaan om te komen tot wat we nu zouden noemen: een gelijk speelveld. Integendeel. Er is niet gekoerst op het creëren van een gemeenschappelijke markt, maar op het vormen van een zo groot mogelijke markt. Daarbij werden vooral de belangen van de werkgevers behartigd. Waarschijnlijk vanuit de gedachte dat het bedrijfsleven werkgelegenheid en productie creëert, die uiteindelijk aan de samenleving als geheel ten goede komen.
De werkelijkheid is anders. We hebben de EU laten gebruiken als vehikel om het water (lonen, arbeidsvoorwaarden) naar het laagste punt te laten stromen. En de lidstaten zelf concurreren vrolijk met gunstige fiscale constructies om bedrijven naar hun land als vestigingsplaats te halen. Een Europa van waarden? Een Europa van (korte termijn) gewin is een betere benaming.
Na het Brexit-referendum klinkt op verschillende plaatsen de roep dat Europa ‘socialer’ moet, dat er een ‘andere EU’ moet komen, waarin werkgelegenheid een belangrijke plaats inneemt. De eerste vraag die hierbij opkomt is hoe geloofwaardig is deze oproep als hij gedaan wordt door mensen die alk jaren, soms decennia, aan het Brusselse roer staan en tot op heden weinig noemenswaardigs hebben gedaan om aan dat sociale Europa vorm te geven? Wat dit betreft lijken de Brusselse politici de betekenis van het Britse referendum nog niet te doorgronden. Het nee van 52% van de kiezers was niets minder dan het uitdelen van een brevet van onvermogen van de EU-leiders.
De tweede, maar wezenlijke vraag is: hoe realistisch is een sociaal Europa?

De Europese werkelijkheid

In 1978 en zelfs in 1953 toen de EU werd opgericht, was het goed mogelijk geweest om een gemeenschappelijke markt met vergelijkbare arbeidsvoorwaarden en sociale bescherming te realiseren. De EU bestond in 1993 uit twaalf lidstaten. Daar zaten weliswaar een paar zwakke broeders bij. (Griekenland, Spanje, Portugal en Ierland), maar de basis van de andere acht was stevig genoeg om deze vier landen geleidelijk op hetzelfde niveau te brengen.
Nu hebben we te maken met 27 landen met een totaal verschillende sociale infrastructuur. Dat is goed te zien aan de hoogte van het wettelijk minimumloon (WML) in de verschillende landen. Luxemburg staat aan de top met € 1923 per maand. In Ierland Nederland, België, Frankrijk en Duitsland schommelt het WML rond de € 1300. Vergelijk deze bedragen met de minimumlonen in Polen en Estland (circa € 450) Kroatië en Slowakije (circa € 400), Roemenië (circa € 240) en Bulgarije (€ 215). En het einde is nog niet in zicht. In kandidaat-EU-land Albanië bedraagt het minimumloon € 150.
Voor een gelijk speelveld binnen een EU met open grenzen zijn er drie opties denkbaar: het middelen van minimumlonen, het in forse stappen optrekken van de lage minimumlonen naar het niveau van de groep waar Nederland zich in bevindt, en het geleidelijk verhogen van de lage minimumlonen. Het eerste is sociaal onaanvaardbaar (en politieke zelfmoord voor de politici van de rijke Westerse landen); het tweede brengt de economische groei van met name de Oost-Europese lidstaten in gevaar, in het laatste geval zal de huidige situatie nog jaren, zo niet decennia, voortduren en worden de arbeidsvoorwaarden van werknemers en Zzp’ers in de rijkere West-Europese landen uitgehold door de concurrentie van hun collega’s uit de Oost-Europese lidstaten.
Er worden op EU-niveau wel pogingen gedaan om in ieder gevel binnen de afzonderlijke landen oneerlijke concurrentie (‘sociale dumping’) tegen te gaan. Eurocommissaris Marianne Thyssen heeft een wetsvoorstel ingediend, waarbij iedereen in een land hetzelfde verdient voor hetzelfde werk en ook dezelfde sociale premies afdraagt, ongeacht waar zijn formele werkgever gevestigd is. Tekenend voor de situatie is dat elf landen, waaronder Polen, de verantwoordelijke eurocommissaris voor dit wetsvoorstel een ‘gele kaart’ hebben gegeven. Vanuit het belang van deze landen is dat begrijpelijk. Zij verliezen inkomsten aan premies en belastingen, en waarschijnlijk nog belangrijker: als Oost-Europese werknemers niet langer goedkoper zijn, orden ze ook minder aantrekkelijk voor werkgevers. Inmiddels is duidelijk dat Thyssen de gele kaart naast zich neerlegt.
Wat dit in de praktijk betekent, moet nog worden afgewacht. Het wetgevingsproces moet nog beginnen. Maar zelfs als het wetsvoorstel voortvarend wordt aangenomen en ingevoerd, zijn de mazen groot. Gedetacheerde werknemers mogen twee jaar lang de sociale premies afdragen in het thuisland. Je hoeft niet heel veel fantasie te hebben om te bedenken hoe dit soort uitzonderingen creatief benut kunnen worden. De wet van minister Asscher om de positie van tijdelijke werknemers te versterken kan wat dit betreft als voorbeeld dienen. Volgens de wet zijn werkgevers verplicht om werknemers na twee tijdelijke contracten een vast dienstverband aan te bieden. Ik zie om mij heen voorbeelden te over van mensen die na twee tijdelijke contracten gewoon geen contract meer krijgen aangeboden.

De nationale werkelijkheid

In één opzicht hebben de critici van de Brexit gelijk: veel zaken waar burgers over klagen zijn niet de schuld van ‘Brussel’, maar van nationale politici. Een belangrijke oorzaak ligt in het feit dat politici en commentatoren ervan overtuigd lijken dat vrijhandel alleen maar welvaart oplevert. In Nieuwsuur van 4 juli jl. meldde premier Rutte dat de EU ons twee miljoen banen oplevert. Tegelijkertijd ziet Rutte niets in een minimumloon voor de hele EU. Ik ben het met hem eens dat dit (in ieder geval voorlopig) niet realistisch is. Maar het zou de premier sieren als hij aan zou geven hoe hij denkt te bevorderen dat óók Nederlandse werknemers in aanmerking komen voor die twee miljoen banen. Als niet alle werkgevers aan diezelfde arbeidsvoorwaarden gehouden zijn wordt in ieder geval een deel van de Nederlandse werknemers weggeconcurreerd. Dat gebeurde bijvoorbeeld bij de bouw van twee elektriciteitscentrales in de Eemshaven. Bij de bouw 23.000 buitenlandse arbeidskrachten werkzaam geweest, waarvan de meeste uit andere EU-lidstaten. Dit terwijl het Noorden van Nederland in verband met de hoge werkloosheid was aangewezen als bouwlocatie. In de praktijk zijn echter nauwelijks werklozen bij de bouw ingezet.

VEEL ZAKEN WAAR BURGERS OVER KLAGEN ZIJN NIET DE SCHULD VAN ‘BRUSSEL’, MAAR VAN NATIONALE POLITICI

Werkgevers en werknemers hebben tot op zekere hoogte verschillende belangen. Die werden tot voor kort gemitigeerd door de wederzijdse erkenning van een gezamenlijk belang: goede arbeidsverhoudingen. De overheid speelde daar een nadrukkelijk een rol in. De laatste jaren is het belang van goede arbeidsverhoudingen op de achtergrond geraakt. Werkgevers zijn op grote schaal op zoek gegaan naar goedkopere werknemers. Daarmee maken ze het voor fatsoenlijke werkgevers, met name in de bouw en het transport, steeds moeilijker om wel aan goede arbeidsvoorwaarden vast te houden.
In deze strijd is de ‘overheid als marktmeester’ ver te zoeken. Het is soms tenenkrommend hoe politici als knipmessen buigen om bedrijven naar hun land te halen. Nu er een kans is dat de financiële instellingen uit Londen vertrekken, staan Parijs, Amsterdam en Frankfurt in de rij als nieuwe vestigingsplaats in de EU. De in Nederland geldende beperking van bonussen voor bankiers zou voor Amsterdam nadelig kunnen uitpakken. Maar premier Rutte meldde alvast dat met het maximeren van bonussen in de praktijk niet zo’n vaart zou lopen.
Waar zijn onze zelfbewuste politici gebleven? Politici die tegen werknemers én werkgevers durven te zeggen: “Fijn als u zich hier wilt vestigen, maar we hebben hier wel een aantal regels. Als u gebruik wilt maken van onze infrastructuur, ons rechtssysteem, onze goede opgeleide werknemers en onze gezondheidszorg, dan moet u daar, net als iedereen, een eerlijke bijdrage aan leveren. Wij laten onze samenleving niet kapot maken door oneerlijke concurrentie.”
Werkgevers die voor een dubbeltje op de eerste rang willen zitten doen mij danken aan het reclamespotje van de autocoureurs Tim en Tom. Ze ruïneren een golfterrein of komen als idioten een hotelkamer binnen gescheurd, waarbij ze onderweg van alles omgooien en dan roepen: ‘Van wie is auto X daar beneden? Wist je dat je daar zoveel euro per jaar op kan besparen? En weg scheuren ze weer, de omstanders achterland in de ravage. Nietsontziend om een paar euro uit te sparen.

De verkiezingen van maart 2017

De mogelijkheid van een Nexit kan een rol gaan spelen bij de komende verkiezingen. Het is een voorbeeld van het of-of-denken dat de laatste jaren dominant is geworden. Of je bent voor de EU en dus voor een volledige vrijhandel. Of je wilt fatsoenlijke arbeidsvoorwaarden en dan ben je dus tegen het vrije van personen, één van de grondslagen van de EU. Het is een wijdverbreide simplificatie van de werkelijkheid. Zo stelt Tom-Jan Meeus in de NRC van 25 juni jl.: “Sociaal-democraten kunnen dus twee dingen doen: redelijke oplossingen blijven zoeken; of, gezien alle onvrede over de EU en andere vrijhandelsregiemes, de weg terug naar het verleden nemen: het belang van de werknemers weer expliciet tegenover het werkgeversbelang plaatsen. Polariseren om de eigen positie te markeren. Na decennia waarin deze partijen hun electorale kansen ten dele opofferden aan de wereldeconomie, kun je na het drama van deze week wel voorzien wat hun les wordt: de wereldeconomie opofferen aan hun electorale kansen. ‘Waar die redelijke oplossingen uit bestaan wordt werkt Meeus niet uit. En wat bedoelt hij met: de wereldeconomie opofferen aan electorale kansen? Is hij ervan overtuigd dat opkomen voor een fatsoenlijke behandeling van werknemers tot schade aan de wereldeconomie leidt? En zo ja, wat betekent dit dan?
De verkiezingen moeten gaan over de vraag wat voor samenleving wij willen en wat er op Europees en nationaal niveau voor nodig is om die te realiseren. Voor de PvdA is al veel werk verzet. In het project Van Waarde van de Wiardi Beckman Stichting worden vier waarden genoemd die Nederlandse burgers belangrijk vinden: Bestaanszekerheid, Fatsoenlijk werk, Verheffing en Binding.
Het beschermen van deze waarden is niet nieuws voor de sociaal-democratie. Alleen vraagt het huidige tijdsgewricht om nieuwe instrumenten om die bescherming te realiseren. De eerlijkheid gebiedt te erkennen dat de huidige EU-regels de positie van werknemers in Nederland, maar ook in landen als België en Duitsland, verzwakt hebben. Het wordt tijd om de balans weer meer in evenwicht te krijgen. Als de EU Nederlandse werknemers niet beschermt, moet de nationale overheid dat doen. Dat staat op geen enkele manier op gespannen voet met het vrije verkeer van personen en diensten. Iedere EU-onderdaan mag in Nederland komen werken onder Nederlandse voorwaarden, hetzelfde geldt voor elke ondernemer. Het is een noodzakelijke stap om een verdere race naar de bodem te voorkomen.
Inmiddels heeft premier Valls van Frankrijk aangekondigd dat hij de detacheringsrichtlijn (de huidige, maar ook de nieuwe van eurocommissaris Thyssen) eventueel niet zal uitvoeren, als deze niet wordt aangepast. PvdA-Kamerlid John Kerstens liet op de radio weten hier ook wel iets in te zien. Nu de partijtop nog.
Het zou mooi zijn als het speerpunt van het verkiezingsprogramma zou bestaan uit de terugkeer van de overheid als marktmeester. Nog mooier zou het zijn als de PvdA van tevoren onderzoekt welke partijen dat ook willen, en als die partijen zouden afspreken na de verkiezingen samen te werken. En het allermooist zou het zijn als dat tot uitdrukking komt in een schaduwkabinet, zoals Joop den Uyl dat in 1972 presenteerde. Dan hoeven kiezers niet op een partij te stemmen waarbij het altijd maar de vraag is met welke partijen die gaat samenwerken. Maar kunnen zij kiezen voor een concreet programma, waarvan zij weten dat ook wordt uitgevoerd als die partijen die meerderheid halen.

Marijke Linthorst, Redacteur S & D

Uit S & D, Nummer 73, Nummer 4 Augustus 2016

marijke_linthorst_-_de_noodzaak_van_een_europa_van_waarden1