Eurovisie: een visie op Europa voor de PvdA. Gerard Bosman
Het concept-verkiezingsprogramma van de PvdA voor de komende verkiezingen van het Europees Parlement is verrassend in zijn duidelijke keuze voor een ander, socialer en humaner Europa. Een keuze ook die duidelijk ook een keuze voor meer Europa impliceert. Verrassend, omdat de PvdA op nationaal niveau in een coalitie zit met de VVD, die juist voor enkel een economisch Europa, een Europa van de vrije marktwerking, en expliciet ook een kleiner Europa. De premier gaf op dezelfde dag de PvdA haar ontwerp-verkiezingsprogramma publiceerde een speech in Londen waar hij namens het kabinet beklemtoonde dat Europa zich niet moet bemoeien met het sociale domein, dat minimumlonen iets voor alleen de lidstaten zijn, en dat de bureaucratie in Europa beteugeld moet worden.
Nu kan er alle begrip zijn voor het feit dat in een coalitie nu eenmaal compromissen gesloten moeten worden en feit is ook dat het kabinet materieel het Europese project steunt, maar het schuurt toch dat dit programma zoveel duidelijker keuzes maakt voor de verdere ontwikkeling van de Unie, terwijl in het nationale parlement de PvdA-fractie zich gebonden weet aan het daarmee contrasterende kabinetsbeleid. Dit klemt des te meer als je je realiseert dat de invloed van de nationale politiek via de Europese Raad en in de nationale parlementen op het Europees beleid steeds groter wordt De Europese Parlementsverkiezingen hebben geen invloed op de samenstelling van de Europese Raad en in het hypothetische geval dat de PvdA deze verkiezingen ruimschoots zou winnen, behoeft geen wijziging van de Nederlandse inzet voor het Europees beleid verwacht te worden. De vraag is of dit verkiezingsprogramma ook iets betekent voor onze fractie in de Tweede Kamer, als zij spreken over de Europese politiek.
Niettemin, het signaal is duidelijk, en het programma bevat een groot aantal concrete voorstellen die invulling geven aan dat andere, socialere en werkende Europa. Het programma is ook realistisch van toon, in het besef dat Europa alleen met veel geduld en overleg en gefaseerd kan worden opgebouwd, gegeven de soms nog steeds grote verschillen tussen lidstaten op vrijwel ieder terrein. Hulde daarvoor en ik hoop dat het op termijn ook zal doorwerken in het nationale beleid. De pragmatische aanpak heeft echter ook een keerzijde, en die is dat een aantal zaken onbenoemd blijven en geen enkel punt men – het niet aan te durven vergaande standpunten in te nemen. Ik zal dat hieronder toelichten.
Mijn kritiek concentreert zich op drie hoofdpunten:
1) Een werkend Europa vraagt om een duidelijke visie op Europa, en louter technocratische benadering volstaat niet.
2) Een werkend Europa vraagt een verdergaande hervormingen van de Europese instellingen: maak een Europese pendant van volksvertegenwoordigers voor de Europese Raad.
3. Een werkend Europa moet ook voor voormalige Sovjetstaten perspectief blijven bieden op deelname aan de Europese waardengemeenschap.
1. Een visie op Europa
1.1. Niet voor of tegen Europa, maar voor een ander Europa
De komende Europese verkiezingen dreigen te gaan over de vraag: ben je voor of tegen Europa? – In plaats van: hoe gaan we de huidige crisis oplossen en wat voor Europa willen we? Voorstanders van Europa zijn in de ogen van de tegenstanders eurofiele bureaucraten en omgekeerd zijn tegenstanders van Europa in de ogen van voorstanders Nationalistische populisten. De financiële crisis heeft de Europese Unie in zijn hart geraakt. De eurocrisis heeft een diepe existentiële crisis van de Unie blootgelegd. Zoals Frans Timmermans onlangs nog eens bij het VPRO-programma De Slag om Europa mocht uitleggen is de keuze tussen meer of minder soevereiniteit voor de lidstaten een valse keuze: je koopt er niets voor. De wereld is gemondialiseerd of we het nu leuk vinden of niet. De nationale staten, zeker die in Europa, hebben hun betekenis gehad maar zijn steeds minder in staat om alleen op puur eigen kracht, de uitdagingen van de 21e eeuw aan te gaan. Nationale grenzen worden steeds meer virtueel. Het programma erkent dat ook: expliciet wordt op tal van terreinen gesteld dat de problemen alleen in gezamenlijkheid kunnen worden aangepakt: CO2, criminaliteit, (arbeids)migratie, de controle op banken – de lijst is enorm. Bovendien hebben de Europese staten veel aan welvaart en welzijn te winnen als ze samenwerken en minder extreem onderling verschillen – dat geldt te meer voor landen met een open economie, zoals Nederland. En in de derde plaats kunnen Europese landen alleen nog een betekenisvolle rol spelen in de wereld – naast de VS, China, Rusland en de opkomende economieën – als ze dat in Europees verband doen.
Het is van belang dat de PvdA dit uitlegt, en niet alleen in een VPRO-programma, maar ook en juist in het verkiezingsprogramma en de daar op te baseren verkiezingscampagne. Bij het referendum over de Europese Grondwet en nog steeds wordt veel onzin verkondigd over Europa en de mogelijkheden om de klok terug te draaien. Dat kan niet, en niemand schiet daar ook iets mee op. Het is om anders te beweren. Het programma verzuimt om dit voldoende uit te leggen, en geeft ook niet duidelijk aan naar wat voor Europa de PvdA op weg is – al worden daartoe wel belangrijke aanzetten gegeven. Dat kan niet alleen met een opsomming van nieuwe beleidsvoornemens, zoals het programma doet, maar dit vereist zoiets een visie op Europa waarin de contouren daarvan als stip op de horizon – erg belangrijk om koers te houden, zoals iedere stuurman weet – geschetst worden, wat dat betekend voor de positionering van de nationale staten en hoe dat zich tot elkaar verhoudt. Bij burgers bestaan daarvoor allerlei (spook- en andere) beelden en mensen (behalve de premier) hebben behoefte aan een samenhangend referentiekader om de verschillende beleidsvoornemens te kunnen plaatsen. Als de politiek, en dus ook de PvdA, die helderheid niet verschaft, dan zullen burgers zelf bedenken wat niet geschreven staat en dat als ons gedachtengoed aanmerken c.q. ons daarvan verdenken.
1.2. De crisis in Europa, oude scheidslijnen en gevaren in nieuwe gedaanten
Bij de referenda over de Europese Grondwet waren ineens daar de argumenten van verlies van soevereiniteit, baas in eigen belang, het belang van de eigen nationale cultuur, geschiedenis, identiteit. De daarop volgende financiële crisis heeft inmiddels tot hoge werkloosheid in vele lidstaten geleid, en die wordt niet zelden aan Europa verweten. Als ze deze al niet veroorzaakt heeft, dan heeft ze toch tenminste te laat en te weinig aan gedaan. De crisis legde ook een aantal culturele scheidslijnen door Europa bloot.
Norman Davies, auteur van tot nu toe de beste samenhangende geschiedbeschrijving van Europa (‘Europe: A History, Oxford 1996) wijst op de nog immer bestaande mentale en culturele scheidslijn tussen Oost- en West-Europa: “the problem of re-integrating Europe proved to be more complicated than the mere removal of political barriers. It turned out the Iron Curtain could not be easily dismissed from people’s minds as it was dismantled on the ground. Mentalities changed slowest of alle. Citizens of the former West continued to view the East with a mixture of suspiction, neglect and quizzical surprice. And the former Easterners continued to believe all too often in a mythical West where all was sweetness and light. Above all, European History failed to escape from the old ruts; and the information required to understand the roots of a new present was hard to find. All in all, I remain unschaken in the conviction that the them of East and West (….) has lost little of the urgency which it possessed 30 years ago.” (Norman Davies, Europe East and West, 2006).
Davies schreef dit twee jaar voordat de bankencrisis uitbrak. Nu, zeven jaar later na zijn publicatie, kan iets soortgelijks geschreven worden over het thema ‘Noord en Zuid’ in Europa. Noordelingen blijken nog vaak naar de Zuidelingen te kijken als lui, frivool corrupt en onderontwikkeld. En het ziet het Noorden als koel, berekenend, egoïstisch, hautain en imperialistisch. De Latijns-Mediterrane cultuur wordt door de Noordelijke-Calvinistische cultuur niet meer gezien als ‘joie de vivre en ‘savoir-faire’ – de kunst om goed te leven – maar als profiteurs, die niet begrijpen dat er eerst geld verdiend moet worden, voordat het kan worden uitgegeven. Ze moeten zelf orde op zaken stellen en ondertussen ons gastvrij als toerist blijven ontvangen. En omgekeerd zijn die Noordelingen niet langer benijdenswaardig om hun zuinigheid en ondernemingszin, maar moeten de ze vooral ophouden de Zuiderlingen de les te leren. De tegenstelling tussen Noord en Zuid lijkt nu zelfs sterker beleefd te worden dan die tussen Oost en West: in succesvolle nieuwe lidstaten uit het Oosten (Baltische staten, Polen, Tsjechië) sluit de bevolking zich meer aan bij de bij de Noordelijke stemming en waar de bevolking in het Oosten het nog minder heeft, vraagt men zich steeds meer af waarom zij solidair moeten zijn met de Grieken of Italianen. De sentimenten tegen de Europese Unie nemen bijna overal, zelfs in Duitsland is er nu een politieke partij die de D-mark terug wil en de voortschrijdende Unie een halt wil toeroepen, en die had onlangs bijna de (hoge) kiesdrempel gehaald.
In de relatief sterkere economieën in het noorden van de van de eurozone, maar ook in de nieuwe lidstaten in Oost Europa is er veel verzet tegen de transitie van financiële steun aan de in nood verkerende zuidelijke lidstaten, en de stereotype beelden van Grieken en Duitsers over elkaar zijn zonder enig taboe of fatsoen, Brussel is voor velen een scheldwoord geworden, een bron van het Kwaad, zowel voor Noord als Zuid. Separatisten stellen in de maalstroom van het opkomende nationalisme de eigen onafhankelijkheid weer aan de orde in Baskenland, Catalonië, Schotland en Vlaanderen. Het Verenigd Koninkrijk heeft onder druk van een meerderheidsopinie zichzelf geheel buitenspel gezet bij de besluitvorming over de aanpak van de crisis en verdere Europese samenwerking en speculeert zelfs over een exit.
Zelfs in de oostelijke, nieuwe lidstaten neemt de scepsis toe over wat Europa hun kan en zal brengen. In Hongarije is inmiddels een autoritair bewind aan de macht met antidemocratische tendensen. In Griekenland haalde een racistische en fascistische partij tien procent van de stemmen lijkt zo stevig geïnfiltreerd in de politie. Italië leek door de winst van een antipolitieke partij bijna onbestuurbaar geraakt. In heel Europa steekt het spook van antisemitisme weer de kop op, hebben Roma en Sinti nog steeds te lijden van discriminatie en wordt de islam met angst en argwaan tegemoet getreden.
De ervaringen van de 20e eeuw, waarin een verloren oorlog en een economische crisis enkele van de meest gecultiveerde volkeren van de wereld in een staat van een moorddadige, collectieve misdaad dreef, spreken voor zich.
De geschiedenis herhaalt zich niet. Maar nieuwe verschijningsvormen van oude reflexen kunnen net zo erg zijn, of zelfs nog erger. Geschiedenis rijmt, zo schreef Mark Twain al – de uitgangen lijken elkaar. Vandaag de dag lijkt het wel alsof de 20e eeuw zich nooit heeft voorgedaan: de natiestaten (staan) klaar om hun dominante rol op internationaal gebied weer in te nemen. Een bevolking die met toenemende economische en fysieke onzekerheid wordt geconfronteerd, zal terugvallen op politieke symbolen, juridische hulpbronnen en tastbare barrières die alleen overheden kunnen bieden. In veel landen gebeurt dat ook al. Zie bijvoorbeeld de toename van de populariteit van protectionisme in de Amerikaanse politiek, de aantrekkingskracht van al dan niet terecht als zodanig bestempelde anti-immigrantenpartijen in West-Europa en de alom gehoorde roep om ‘muren’, ‘barrières’en ’toetsen’.
De hypocrisie om Europa van alles de schuld te geven, waar men zelfs meebeslist moet daarbij stopen. Ook de praktijk om ‘Brussel af te schilderen als een enorme geldverslindende bureaucratie moet definitief ontmaskerd worden.
Volgens de Amerikaanse opinieleider Pew is de EU het belangrijkste slachtoffer van de financiële crisis. Het ergste van de eurocrisis mag wellicht achter de rug zijn, er wordt nog steeds grote schade aangericht, vooral ook politiek en mentaal, zo stellen de onderzoekers op basis van een peiling in mei 2013. De crisis holt de steun van de Europese burgers uit. Vooral in Spanje en Frankrijk gaat het hard. Voor het eerst zijn de Fransen negatiever over de Unie dan de eurosceptische Britten, ondanks dat die zelf ook minder van Europa zijn gaan houden. Het vertrouwen van de Fransen over de toekomst is in een vrije val geraakt: ze worden steeds zwartgalliger. De dalende trend is ook zichtbaar in Duitsland, Italië, Polen en Griekenland. Nederland komt niet voor in het Pew-onderzoek, maar uit de Eurobarometer-peilingen van de Europese Commissie komt eenzelfde beeld naar voren. In 2012 neigt vijftig procent van de Nederlanders ernaar om de EU niet te vertrouwen. Het onbehagen van de burgers gaat over de kern van de Europese integratie: de economische samenwerking. Slechts 1/3 van de Europeanen meent dat ‘Europa’ goed is voor de nationale welvaart. Alleen in Duitsland denken de burgers nog in meerderheid dat de economie van de EU profiteert. De mentale kloof tussen Duitsland en Frankrijk wordt snel groter. Alleen in Tsjechië was de steun voor de EU in 2013 groter geworden. De mainstream in Europa is eurosecptischer geworden.
Nog niet zo lang geleden had de Europese gedachten brede steun bij de bevolking in de Unie en was het lidmaatschap van de Unie een ideaal voor bijna alle landen in Europa die nog geen lid waren. Europa stond voor vrede, rechtstaat en democratie, voor welvaart en welzijn, voor een sociaal soort markteconomie door soft power in plaats van brute militaire kracht. Tijdens mijn verblijf bij diverse prestigieuze Amerikaanse universiteiten als Harvard, Yale en Berkeley werd ik diversen malen getroffen door de bewondering die daar bij vrijzinnige hoogleraren heerste over het Europese project. Het werd door sommigen gezien als een wenkend perspectief voor een nieuwe wereldorde, een nieuw soort model voor internationale samenwerking en coördinatie. En hoewel de resultaten van de Unie er op deze terreinen nog steeds historisch mogen worden genoemd – bijv. de vreedzame en ongelooflijke snelle integratie van de voormalige Oostbloklanden in de Unie – hoor je, behoudens enkele eurofiele bureaucraten, niemand meer daarover.
Verlichte eurofielen erkennen inmiddels dat er wellicht een aantal zaken anders hadden gemoeten. Het was misschien ook beter de eigen bevolking wat explicieter te vertellen dat er steeds meer bevoegdheden werden overgedragen aan Brussel en dat dit dus betekende dat de eigen soevereiniteit dus beetje bij beetje werd overgedragen. Excuses klinken dat het Europese project wellicht wat te technocratisch is aangepakt, wellicht hadden we er wat meer discussie over moeten voeren.
Laat die ervaring ook een les zijn. Fouten zijn nooit leuk, maar laten we er tenminste nog iets van leren. Laat dus de PvdA vertellen in zijn verkiezingsprogramma naar welk Europa we op weg zijn en wat dat betekent voor onze soevereiniteit. Ik doe daarvoor hier een aanzet.
1.3. Het unieke karakter van de Europese Unie: dynamiek en diversiteit en tegelijkertijd een gezamenlijke cultuur, geschiedenis en waardengemeenschap
De EU is ‘Werk in Uitvoering’. Het lijkt nooit af. Karsten Alnaes, auteur van de vierdelige ‘Geschiedenis van Europa (2004) beschrijft hoe hij bij een bezoek aan de Sagrada Famillia in Barcelona moet denken aan de vraag: ‘Wat is Europa?’ Hij stelt dat Europa net als de kathedraal, niet af is. Het is een drukke werkplek, met veel bewonderende bezoekers: “De meeste mensen die de kathedraal bezoeken, hebben het gevoel dat ze iets beleven van groot historisch belang”. Men heeft uitgerekend dat de kathedraal over vijftig jaar klaar zal zijn, maar niemand heeft daar vertrouwen in. Het bouwplan kan in de tussentijd veranderen, zoals dat altijd het geval is geweest. Gaudi was een Catalaan, hij sprak Catalaans, maar hij isoleerde zich niet van de rest van de wereld. Je ziet invloeden van de Italiaanse Renaissance en het Franse Art Nouveau, en veel andere bronnen van inspiratie. De Catalaanse sfeer is behouden in zijn werk, maar blijft toch Europees, want Europa heeft verschillende kanten en cultuur. Toen Gaudi werd aangesteld als hoofdarchitect van de kathedraal was Europa een politiek gespleten werelddeel met grote verborgen tegenstellingen. In de loop van de eerste zestig jaren dat aan de Sagrada Famillia werd gebouwd, beleefde het werelddeel twee van de verschrikkelijkste oorlogen uit de geschiedenis en werd het geteisterd door twee totalitaire en onmenselijke dictaturen die nog nooit vertoonde grote misdaden pleegden tegen de mensheid. Europa heeft tegenwoordig een hogere welstand en grotere veiligheid aan zijn inwoners, dan ooit tevoren. Iets minder dan veertig jaar geleden hoorde de Sagrada Familla nog thuis in een deel van Europa dat onder het fascisme gebukt ging. Vandaag de dag verbinden mensen uit heel de wereld met begrippen als democratie, mensenrechten, en vrijheid van meningsuiting, het ontbreken van martelingen en geweld, en met veiligheid en liberalisme. Men vergeet vaak dat dat nog niet zo heel lang het geval is.
De zwakte van Europa, diversiteit, is tegelijk haar grote kracht. Europa als vredesproces was een eclatant succes. Europa als economische is ook een eind op weg. Maar uiteindelijk is het Europese project tot mislukken gedoemd als er daarnaast niet snel een gemeenschappelijke culturele, politieke en bovenal democratische ruimte ontstaat.
De Europese Unie is een familie van Europese staten, die soeverein moeten blijven in de zaken die het best op nationaal niveau van het gezin (de lidstaat) geregeld kunnen blijven. Naast de nationale soevereiniteit en nationaliteit is er ook de Europese soevereiniteit en nationaliteit, voor die zaken die het best op Europese niveau geregeld kunnen worden en die de Europeanen met elkaar verbindt, ter bevordering van de duurzame gezamenlijke vrede en veiligheid en van de duurzame gezamenlijke welvaart en welzijn.
Het Europese project is uniek in de geschiedenis. Het is geen imperium of superstaat, het is geen federatie, en ook niet alleen een vrijhandelszone van verder geheel soevereine staten, het is meer een netwerkstaat, waarin erkend wordt dat er nationale verschillen en verschillende nationale belangen zijn, maar ook erkend wordt dat dat men onomkeerbaar ingrijpend met elkaar verweven en onafhankelijk is. In deze netwerkstaat worden gezamenlijke belangen gezamenlijk behartigd en besloten en culturele verschillen zoveel mogelijk gerespecteerd. De uitvoering ligt zoveel mogelijk op nationaal niveau, met vergaande autonomie over het ‘hoe’. De centrale Europese bureaucratie wordt zoveel mogelijk beperkt gehouden.
Het is een totaal eigenzinnigs, net zo nieuw en ongekend als de Republiek der Zeven Verenigde Nederlanden in de zeventiende eeuw. Het zal nog veel tijd nodig hebben: bij dit soort integratieprocessen moet men niet denken in jaren, maar in generaties. Maar het is allerminst hopeloos. Democratie is per definitie werk in uitvoering, en dat geldt bij uitstek ook voor het project van de Europese Unie.
Vaak wordt tegengeworpen dat Europa niet meer kan zijn dan een los verband doordat er geen Europees volk zou bestaan. Het Europese ideaal bestaat niettemin al sinds de late Middeleeuwen. Vanaf het begin van de vijftiende eeuw, tegelijk met het succes van de Turken als veroveraars, begonnen vooraanstaande vorsten en geestelijken Europa te verheerlijken al een Christelijke en culturele gemeenschap.
Na verloop van tijd vulde deze elite het Europa-principe ook inhoudelijk. Bepaalde politieke en geestelijke stromingen worden als speciaal Europees gedefinieerd. Dat gold voor het Griekse humanisme, het Romeinse recht en het Christelijke universalisme. In de tijd na de Reformatie en de Renaissance komt men voortdurend Europa als slogan tegen. De Nederlandse stadhouder en Engelse koning Willem III, de belangrijkste tegenstander van Lodewijk XIV, noemde zichzelf ‘handhaver der Europese vrijheid’. De Engelse quaker William Penn schreef in 1693 dat de Europese vorsten tot een soeverein Europees parlement zouden moeten oproepen. Die assemblee moest een soort van arbitragerecht zijn elke staat die weigerde de daar genomen beslissingen te respecteren, zou met een militaire reactie van de andere staten te maken krijgen. Maar zowel de afzonderlijke landen als de nationale vorsten moesten hun eigen soevereiniteit kunnen behouden. Een van de doelen van het parlement was het nastreven van ontwapening. Dit zou bijdragen aan de verdere ontwikkeling van de landbouw, de handel, de wetenschap en het onderwijssysteem.
De gedachte van een gemeenschappelijke Europese culturele basis leefde ook al bij de Franse auteur en filosoof Voltaire. In 1711 schrijft hij: “De volkeren van Europa hebben bepaalde fundamentele regels gemeenschappelijk, die gelden voor het menselijk gedrag en waar men in andere delen van de wereld tevergeefs naar zoekt. Ze zijn veel hechter met elkaar verbonden en ze hebben praktisch dezelfde wetten. De inwoners reizen onafgebroken en gaan wederzijdse betrekkingen aan. De christelijke Europeanen zijn wat de oude Grieken waren. Ze voeren doelbewust oorlogen tegen elkaar, maar maken desondanks bewaren ze een bepaald fatsoen in hun omgang met elkaar, zodat een Fransman, een Engelsman en een Duitser uit dezelfde staat lijken te komen als ze elkaar ontmoeten.”
Jean-Jacques Rousseau schreef in boek ‘over de Regering van Polen: “Hoe men er ook over denkt, er bestaan vandaag de dag geen Fransen meer en ook geen Duitsers en Spanjaarden, ja, zelfs geen Engelsen. Er bestaan uitsluitend Europeanen. Allemaal hebben ze dezelfde smaak, dezelfde harstochten en dezelfde gewoontes, omdat er niemand is die met behulp van speciale organen heeft geprobeerd een nationale entiteit te handhaven.”
Maar dat is een te romantisch beeld. De nationale identiteiten bestaan weldegelijk, maar deze is niet in tegenspraak met de gewilde Europese identiteit.
Europa is bezig zich tot een grotere eenheid te ontwikkelen. Je betaalt in veel lidstaten met dezelfde munt, boeken worden in elkaars talen vertaald, we spreken meestal één of meer andere Europese talen. Engels is daarbij dominant. In restaurants in Barcelona krijg je hetzelfde eten opgediend als in Stockholm of in Budapest, al blijven de regionale keukens ook bestaan. Weinig mensen in Europa zal je iets positiefs horen zeggen over Franco, Hitler of Stalin. Wel bezoeken we elkaars musea, steden, monumenten en natuurgebieden, reizen zonder binnengrenzen.
De Europese identiteit moet gebaseerd zijn op een set van gezamenlijke, vrijwillig aanvaarde waarden (zoals mensenrechten, de rechtstaat, de gemengde markteconomie en duurzaamheid) en op diversiteit: eenheid in en met respect voor verscheidenheid, ruimte voor onderlinge competitie en concurrentie die als motor dient voor innovatie en duurzame groei. Deze waardengemeenschap wordt terecht door het ontwerp-verkiezingsprogramma als basis voor de Europese identiteit omarmd.
Er is niet één identiteit, maar de Europese familie kent verschillende gezinnen met ieder eigen nationale en soms ook regionale identiteiten. Lidstaten moeten ruimte hebben om te verschillen in de aanpak van sociaal-economisch beleid maar de doelstellingen worden tegelijkertijd meer Europees vastgesteld en gehandhaafd. Het Europese visioen heeft nooit tot doel gehad één enkel model van menselijke vooruitgang te bepalen: het is erop gericht uiteenlopende en rivaliserende culturen in vrede en voorspoed naast elkaar te laten bestaan, in het besef van een toenemende onderlinge verwevenheid en afhankelijkheid.
Het is goed zich bij dit alles te realiseren dat het Europese ideaal ouder is dan de nationale staat. Het idee van de nationale staat met een homogene, enkelvoudige culturele identiteit, waarin de bevolking dezelfde taal spreekt en nationale belangen prevaleren, is pas een negentiende eeuwse vinding, in reactie op de Napoleontische poging om een Europees rijk te stichten op basis van de verworvenheden van de Franse Revolutie, maar dan wel onder Frans imperiaal en autoritair leiderschap van de familie Bonaparte, en onder dwang en gebruik van geweld opgelegd. De nationale staten van Duitsland en Italië kwamen zelfs pas rond 1870 tot stand, en in Centraal- en Oost-Europa duurde het zelfs tot na afloop van de Eerste Wereldoorlog, met de ontmanteling van de multiculturele rijken van de Donaumonarchie (Oostenrijk-Hongarije), het Russische Rijk en het Osmaanse Turkse Rijk. In het laatste geval leidde dit overigens tot de (bij het Verdrag overeengekomen) gedwongen etnische zuivering van zowel de Turkse Republiek als van Griekenland, en tot de beruchte genocide van de Armeniërs in oostelijk Turkije.
Ernst Renan (1823-1892) vertelde in een lezing aan de Leidse universiteit in 1877 (recent vertaald) en geduid in het Nederlands onder de titel (‘Wat is een natie?’) dat de nationale staat, de natie of de natie-staat pas een relatief recent verschijnsel is. Tot ver na de Middeleeuwen heersten heersers over zeer uiteenlopende onderdanen. Pas in de moderne tijd ontstaan vormen van nationale eenheid. Er zijn geen natuurlijke grenzen en de natie valt niet samen met bloedverwanten of geloof, zo betoogt Renan. Landgrenzen zijn het resultaat van oorlog of verovering, en geloof, ras of dynastie leveren als je goed kijkt zulke rommelige verzamelingen mensen op, dat je op die basis nooit van ‘ons’ kunt spreken. De natie is het product van gedeelde geschiedenis, benadrukte Renan, van overwinningen en feesten die we collectief vieren en nederlagen die we collectief vergeten. Het bestaan van een natie is een ‘dagelijkse volksraadpleging’ in de ogen van Renan: in het heden openbaart zich de bereidheid het leven gezamenlijk voort te zetten.
In het negentiende eeuwse Frankrijk sprak nog een aanzienlijk deel van de Fransen helemaal geen Frans, en dat ze Fransen en Françaises waren, interesseerde hen hoegenaamd niets. De enige identiteit die ze kenden was hun dorp, hun stad en soms hun regio. Soms werd die zelfs nog met de wapens bevochten, onder nadere in de Pyreneeën , Argién en, tot op de dag van vandaag, op Corsica. Toch ging Frankrijk als natie de Eerste Wereldoorlog in. Niet dankzij toespraken en PR-technieken, maar vooral door de aanleg van talloze spoorlijnen en wegen, de bouw van duizenden scholen, en, niet in de laatste plaats, de dienstplicht. In 1789 sprak vijftig procent in het geheel geen Frans, tien t0t twaalf procent sprak het correct (zie Eric Hobsbawn, Nations and Natioallism since 1789)
Toen de Nederlandse studenten Jacob van Lennep en Dirk Hogendorp in 1823 een wandeltocht maakten door hun nieuw gevormde vaderland, werden overal nog verschillende munten gebruikt, midden in Zeeland kregen ze paspoortproblemen, het politieke leven kwam meestal niet veel verder de plaatselijke sociëteit en vaak kon het duo zich niet eens verstaanbaar maken vanwege alle vreemde lokale dialecten. Nederland was toen al tweeënhalve eeuw lang een staatkundige federatie van zeven provincies, maar pas in de loop van de negentiende eeuw ontstond er op nationaal niveau iets als een ‘verdeelde’ gemeenschap’ (uit Geert Mak, In Europa, 2004).
Zoals er nog niet zo lang gelden nog geen Franse of Nederlandse identiteit was die breed gedragen werd en zoals die er nu wel is, zo is ook het bestaan en beleven van een Europese identiteit niet een statische gegeven, maar iets dat dat zich in de tijd al dan niet zal ontwikkelen – vooral afhankelijk van de politieke keuzen die daarbij worden gemaakt.
1.4 Een EU met een evenwicht tussen Europese vrijhandel en begrotingspolitiek enerzijds en een Europese sociaal-economische politiek anderzijds en met ruimte voor verschillende snelheden.
Sociaal-economisch en fiscaal zullen de lidstaten verder naar elkaar toe moeten groeien. De extremen moeten minder worden om ons allen meer robuust te maken, maar de precieze inkleuring blijft nationaal. De eenzijdige oriëntatie op vrije economische mededinging en begrotingspolitiek behoeft nadrukkelijk een sociale component, zoals het ontwerpverkiezingsprogramma van de PvdA terecht ook constateert. Begrotingspolitiek en bankenunie zijn slechts een instrument voor het voorbestaan en verdere ontwikkeling van onze welvaart en welzijn, en geen doel op zichzelf.
De huidige spanningen tussen Noord en Zuid in Europa zijn te verklaren als een protest tegen een structurele overdracht van gelden van het Noorden naar het Zuiden, en de verregaande bevoogding en veroordeling die daarmee vanuit het Noorden gepaard gaat. Deze transfereconomie is ook de basis van de onvrede in Catalonië, Schotland en Vlaanderen. Het rechttrekken van de scheefgroei tussen de lidstaten en regio’s van de eurozone kan alleen effectief gebeuren als we bereid zijn om een begrotingsunie tot stand te brengen, die landen binnen bepaalde brandbreedte verplicht structuurhervormingen in de economie door te voeren, en de nationale begrotingen gezond te maken of te houden, met een onafhankelijk toezicht en een gewone meerderheidsbesluitvorming van een Europese EMU-Raad van ministers. Daarbij zullen de huidige vrijblijvende coördinatiemechanisme op het terrein van fiscaliteit, arbeidsmarkt en de sociale zekerheid vervangen moeten worden door afdwingbaar beleid, eveneens met onafhankelijk toezicht en efficiënte, democratische besluitvorming. Onder deze condities kan ook noodhulpverlening en schuldsanering bij de lidstaten plaatvinden, compleet met Europese obligaties, die tezamen met een Europese investeringsagenda voor de uitbouw van Europees gestandaardiseerde netwerken (energie, transport, hoger onderwijs) weer perspectief op duurzame ontwikkeling moeten geven, mede gelet op de krimp en vergrijzing van de bevolking in alle lidstaten. De stelling van premier Rutte dat er geen dwingende contracten over hervormingen opgelegd kunnen worden, moet daarom genuanceerd worden.
Bij deze benadering past ook dat het taboe op een Europa met verschillende snelheden wordt opgeheven. Een steeds groter wordend Europa noodzaakt niet alleen tot een beheersbare beslissingsstructuur, waarbij meerderheidsbesluitvorming regel moet zijn en andere besluitvorming uitzondering, en verschillen in belang (economisch, demografisch, militair) in gedempte vorm meewegen bij de participatie, maar ook om een Europa met meer snelheden, dat de facto natuurlijk al lang bestaat.
Landen die verder willen gaan in samenwerking en integratie dan andere landen, moeten de vrijheid hebben dat te doen. Dat is geen bedreiging voor de Europese integratie zoals sommigen stellen. maar juist een stimulans. Verschillen horen bij Europa, en door verschil te maken kan ook blijken wat beter werkt. Is een verdergaande integratie of samenwerking op een bepaald terrein succesvol voor de deelnemende deelstaten en/of hun bevolkingen, dan zullen anderen daarbij aansluiten.
1.5 Een EU met een gezamenlijk buitenlands beleid en een gezamenlijke defensie
In Europa concurreren de lidstaten niet meer met de opbouw van wapenarsenalen of de vorming van regionale bondgenootschappen, maar worden hun belangen beschermd via wederzijdse kwetsbaarheid, gebundelde soevereiniteit en transparantie. Dat in Europa sinds de start van haar project enkele jaren na het einde van de Tweede Oorlog door de lidstaten onderling geen schot meer is gelost, ondanks hun ruzies en hun elders in de wereld gevoerde oorlogen, is een gaandeweg steeds minder beleefd voordeel van het Europees project. Van Middelaar citeert uit de magnifieke Monthy Python film ‘Life of Brain’, waar deze vraagt wat de Romeinen ooit voor ons gedaan hebben. Het antwoord luidt: ze brachten de aquaducten. Waarop Brain riposteert: “OK, maar behalve sanitair voorzieningen, medicijnen, onderwijs, wijn, openbare orde, irrigatie, wegen, een drinkwatersysteem – wat hebben de Romeinen voor ons gedaan?’ “Ze brachten vrede.” Brain komt dan met zijn weergaloze reactie: “Oh. Vrede? Hou toch op!!
Ook de door Europa binnen de grenzen van haar lidstaten verwezenlijkte Pax Europeana ontmoet tegenwoordig weinig erkentelijkheid. De verklaring ligt in het feit dat tijdens de Koude Oorlog de vrede tussen de twee grootste blokken geen verdienste was van Europa, maar van de Amerikanen en de Russen. In het westen was men vooral Amerika dankbaar voor de geboden veiligheidsparaplu. In het oosten maakte Moskou van zijn vazallen politiestaten die tot 1989 de schrik waren van de eigen onderdanen. Ook was de rol van de Europese instellingen vaak weinig zichtbaar. Het voorkomen van een nieuwe Frans-Duitse oorlog werd vaak als argument gebruikt voor verdere integratie, maar de spanningen aan tafel werden door het publiek nauwelijks ervaren. Bovenal heeft voorts het verstrijken van de tijd de collectieve herinnering aan de gruwelen van de onderlinge Europese oorlog doen verdwijnen. Het leed sleet, onderlinge vrede werd vanzelfsprekend, zelfs toen de oorlogen bij het uiteenvallen van Joegoslavië zo dichterbij uitbraken. Toch is het goed deze verdienste levend te houden, bijvoorbeeld op een in te voeren Europa Dag voor Vrede en Vrijheid.
Niemand in de wereld doet moeite om de opkomst van Europa tegen te houden, zoals de Verengde Staten van Amerika wel zijn sterke anti-sentimenten kent in de wereld. Naarmate de EU in kracht toenam, werd zij zelfs een sterkere magneet voor haar buren, die zich er liever bij aansloten dan er een tegenwicht tegen te vormen. Voor het eerst in de geschiedenis komt er een nieuwe grote mogendheid op zonder dat andere landen daar tot heden aanleiding in hebben gezien daar tegen in verzet te komen. Dat is vooral te verklaren uit het unieke karakter van de EU: meer een netwerkstaat dan een superstaat.
Er zijn tenminste vier grote veiligheidsuitdagingen voor het hedendaagse Europa: de opkomst van Aziatische staten als nieuwe economische en militair-politieke grootmachten, het langzaam maar zeker uit elkaar groeien van Europa en de Verenigde-Staten, de groeiende afhankelijkheid van levering van energiebronnen en andere grondstoffen van buiten Europa en veiligheidsrisico’s door het internationaal (vooral islamitisch geïnspireerd) terrorisme en regionale crisis met wereldwijde effecten Europa is geen lidstaat sterk genoeg om alleen deze uitdagingen aan te kunnen.
Europa heeft thans nog steeds een onvoldoende geloofwaardige gemeenschappelijk defensiebeleid en het ontbreekt haar aan de benodigde militaire middelen om zelf aan machtspolitiek te kunnen doen. Dat moet ze daardoor noodgedwongen aan de Verengde Staten overlaten, een supermogendheid die het spel volgens eigen regels speelt en vanzelfsprekend zijn eigen belangen voorop stelt. Op lange termijn dreigt daardoor marginalisatie met aantasting van de welvaart, welzijn en veiligheid van de Europese burgers.
Europa moet zich daarom ontwikkelen tot supermacht. Rob de Wijk (in zijn: ) bewust van een supermacht en niet van een supermogendheid of superstaat. Een superstaat is een vorm van samenwerking waarin individuele lidstaten hun economische en militaire macht samenballen. Het doel is het uitoefenen van politieke kracht buiten de Unie. Diplomatie staat dan enerzijds in het teken van harde belangenbehartiging ten behoeve van de welvaart, het welzijn en de veiligheid van de eigen burgers, anderzijds wordt diplomatieke kracht aangewend ter bevordering van de internationale rechtsorde ten behoeve van vrede en veiligheid buiten de Unie. Supermacht Europa is fundamenteel anders supermogendheid Amerika, met haar centrale regering die het externe beleid geheel en het interne beleid in belangrijke mate bepaalt. Supermacht Europa is geen superstaat of federatie, maar een transnationale ruimte, een nieuw begrip dat de komende decennia nader inhoud moet worden gegeven.
Amerikanen hebben een negatief beeld van vermogen van Europeanen hun waarden en belangen te verdedigen. De gebeurtenissen bij het uiteenvallen van Joegoslavië waren voor Europa inderdaad niet verheffend, doch in Kosovo, Afghanistan, Libië en Mali bleek dat Europese landen bereid zijn om militaire risico’s te nemen. De kern is dat Amerikanen en Europeanen een andere visie op conflictoplossing hebben. Europeanen zien een conflict als politiek probleem, waarvoor de inzet van een heel scala aan instrumenten ingezet moet worden: politieke bemiddeling, diplomatieke protesten, economische sancties en beloningen, beperkte militaire interventies en vredesoperaties. Er is meer aandacht voor een goede analyse van het conflict en voor conflictpreventie dan bij de Amerikanen, die vooral steunen op economische sancties en militaire macht. Als supermogendheid zien ze minder noodzaak tot conflictanalyse: men kan zich veroorloven de tegenstander te negeren en de eigen wil op te leggen. De Amerikanen leggen zo de nadruk op ‘hard power’ terwijl Europeanen meer nadruk leggen op ‘soft power’. De Amerikanen geven ongeveer 450 miljard euro aan defensie uit, de EU-landen iets meer dan 160 miljard euro. De Amerikanen geven 0,13% van hun BBP aan ontwikkelingssamenwerking (zo’n 10 miljard euro) uit, de EU-landen gemiddeld ongeveer 0,25% van hun BBP (iets minder dan 20 miljard euro).
De Europese veiligheidsstrategie verschilt daardoor fundamenteel van die van de Verenigde Staten van Amerika. Ten eerste verwerpt Europa de Amerikaanse denkbeelden over preventieve oorlogsvoering, dat het internationale recht ondermijnt. In de tweede plaats verwerpen Europeanen het primaat van het militaire instrument. Ten derde is er een groot verschil in denken over internationale samenwerking. De Amerikanen menen dat de missie de concrete samenstelling van een alliantie bepaalt. Het gaat om tijdelijke allianties voor een specifieke opdracht. Zelfs de NAVO is daaraan ondergeschikt. De EU denkt meer in termen van internationale instituties en multilateralisme voor een duurzame internationale orde. De VN is voor Europa dan ook veel belangrijker dan voor de Amerikanen, vooral als de VN niet handelt voor de belangen van Amerika. Amerika heeft als expliciet doel van zijn veiligheidsstrategie het Amerikaanse model van vrijheid, democratie en vrij ondernemerschap door de Amerikaanse militaire en economische kracht overal in de wereld ingang te doen vinden. Europa kent niet zo’n missie, en is alleen al daardoor voor de rest van de wereld minder bedreigend dan Amerika.
De bilaterale verwevenheid van nationale defensies van lidstaten hebben tot nu toe niet geleid tot een echte centrale coördinatie. Ze zijn vaak vooral financieel gemotiveerd: multinationale troepeneenheden leverde bezuinigen op. De terugtrekking van Amerikaanse troepen uit Europa en de ervaring van het geklungel van Europa in Joegoslavië, met als historisch dieptepunt de genocide van Srebrenica, maakt tezamen met financiële motieven verdere militaire integratie onvermijdelijk. Zonder geloofwaardige militaire component is een geloofwaardig gezamenlijk buitenlands beleid, ook al richt zich dat vooral soft power, een utopie. De ruggengraat van een geloofwaardige defensie-inspanning – strategische lucht- en zeetransport, satellieten, communicatie-apparatuur, cyberwar-middelen, langeafstandsbommenwerpers, drones – het kan alleen gezamenlijk in Europa worden opgebracht. Defensie-integratie vereist nieuwe institutionele initiatieven in de EU. Ten eerste dienen militaire capaciteiten van de lidstaten op elkaar worden afgestemd, hetgeen gezamenlijke planning impliceert. Ten tweede moeten voorbereidingen worden getroffen voor de feitelijke inzet van militaire eenheden, hetgeen gezamenlijke operationele planning gezamenlijke politieke aansturing noodzakelijk.
De versplintering van de Europese defensie uitgaven, de doublures van militairen capaciteiten en onwaarschijnlijke hoge bestedingen aan overhead doordat iedere lidstaat zijn eigen prioriteiten vaststelt, bleef tot nu voortbestaan. Europa zou zich zonder budgetverhoging tot een militaire supermacht kunnen ontwikkelen als de nationale defensiebudgetten op één hoop zouden worden gegooid, er is één EU-defensiebureaucratie, komt met één militaire staf en één hoofdkwartier, één concept op basis waarvan de Eurostrijdkrachten worden geherstructureerd en één doctrine die de inzet ervan bepaalt. Europese defensie vereist voor elke militaire actie meerderheidsbesluitvorming. Dit kan slechts geleidelijk worden ingevoerd.
Een eerste stap zou zijn dat investeringen in defensie materieel gezamenlijk worden gedaan. leidend tot gezamenlijk eigendom en/of pooling van nationaal materieel. Een volgende stap is taakspecialisatie, bijvoorbeeld dat lidstaten zich specialiseren op of landmacht, of marine, of luchtmacht. De enorme efficicentïeopbrengsten hiervan worden gebruikt om de huidige tekortkomingen in de gemeenschappelijke kracht weg te werken. Een derde stap is de doorontwikkeling van de huidige structuren tot een echt Europees militair hoofkwartier en een heldere Europese commandostructuur. Ook zijn defensiekopgoepen onvermijdelijk Niet alle lidstaten beschikken nu al over zodanig toegeruste echte expeditionaire strijdkrachten dat ze geschikt zijn om in de samenwerking mee te doen. De andere lidstaten werken daar planmatig naar toe.
2.0 Hervormingen van de Europese instellingen
Nieuwe ministers in Den Haag ontdekken vaak tot hun verrassing hor groot deel Europa van hun tijd vraagt. De ministers van de lidstaten zijn gaandeweg steeds meer ervaren wat het voordeel was van het gezamenlijk optrekken en coördineren, dat puur nationaal optrekken niet meer effectief was in de globaliseerde wereld, waarin digitale technieken, biljoenen euro’s in een muisklik grenzen kunnen overtrekken, burgers mobieler zijn dan ooit en via dezelfde technieken bijna direct toeval ter wereld het nieuws kunnen volgen en één-op-één met elkaar kunnen communiceren, en waarbij de ecologische grenzen van onze samenleving zich niets aantrekken van nationale grenzen. De diverse Europese ministerraden per vakgebied werden steeds meer het echte Europa, daar werden en worden de zaken gedaan. Men verzuimde allen het thuis te vertellen: bij een goed onderhandelingsresultaat werd gedaan of het een nationaal succes was, en bij een slecht onderhandelingsresultaat was het de schuld van Brussel. Daardoor werd er verzuimd politieke krediet voor de Unie zelf op te bouwen. Ondertussen ervoeren en ervaren de nationale ministers van de lidstaten steeds meer zelf het Europees gevoel, maar ze zijn de verbinding met hun achterban daarbij verloren.
Toen de sluimerende onrustgevoelens over verlies aan eigen identiteit en soevereiniteit door culturele spanningen met immigranten en de opkomst van het islamitische fundamentalisme en jihadisme tot ontlading kwam, gecombineerd met een vertrouwensbreuk in een aantal lidstaten tussen kiezers en hun politieke elite, wist diezelfde elite vaak niet meer te doen dan een lafhartige suggestie dat zij er niets aan konden doen – het was de schuld van Brussel, zij konden er niets aan doen.
Maar Brussel dat zijn gewoon onze eigen ministers, die daar met elkaar vergaderen en gezamenlijk beslissingen nemen. Luuk van Middelaar noemt dat in zijn boek “De passage naar Europa” de tussensfeer van Europa, tussen het puur nationale buitensfeer en Europese binnensfeer van Commissie, Parlement en Hof.
De nationale ministers verdedigen hun beleid nog steeds tegenover de nationale parlementen, maar hun belangrijkste besluiten worden voor een groot deel pas na onderhandelingen met hun Europese collega’s genomen. Doordat de ratificatie en implementatie van het beleid niet op Europees, maar op nationaal niveau plaatsvindt, blijven de Europese instituties daarbij voor de burger en de meeste bedrijven buiten beeld. Terwijl Europa zich geleidelijk aan door het de bloedbaan van de nationale parlementen, ambtenaren en rechtbanken die Europese besluiten ratificeren en implementeren. Hierdoor kan de Europese Commissie relatief klein en onopvallend blijven.
Het Europees Parlement spreekt nu formeel namens de Europese burgers. Het wordt sinds dertig jaar rechtstreeks door hun gekozen. In potentie is dit een krachtig orgaan. Hoewel het Europees Parlement van aanvankelijk machteloos adviesorgaan is uitgegroeid tot medewetgever op tal van terreinen en die door een steeds assertievere opstelling in de Brusselse binnenwereld tegenwoordig behoorlijk serieus wordt genomen, ontbreekt de band met het publiek zoals de immer dalende opkomstcijfers bij de Europese verkiezingen illustreren. In 1979, bij de eerste verkiezingen voor het Europees Parlement ging nog twee-derde van het electoraat stemmen. De opkomst bij de Europese stembus is sindsdien bij iedere verkiezing continu gedaald. In 2009 was dat nog maar net 43%. Het publiek lijkt intuïtief aan te voelen dat het Europees Parlement geen echt parlement is. Een volksvertegenwoordiger die deze naam verdient, beschikt over het uiterste machtsmiddel: de mogelijkheid om de regering weg te sturen. Het Europees Parlement kan inmiddels de Europese Commissie ontslaan, maar de Commissie is door de opkomst van de tussensfeer niet meer het machtigste orgaan in de Unie, het heeft slechts de taken van initiatiefnemer en controlerende instantie. De echte macht in de EU berust zoals gezegd bij de Europese Raad van regeringsleiders, een besluitvormend orgaan dat in veel opzichten nog onaantastbaar is voor de Europese volksvertegenwoordigers. Van Middelaar: “Het Europees Parlement is geen volkstribuun die de machthebbers uitdraagt. Het lijkt eerder een hofmusicus, op zoek naar aandacht van de prins – omdat achter de prins het publiek zit.”
De Europese instellingen in de zogenaamde binnensfeer (Commissie, Parlement en Hof) onderkennen onvoldoende dat nationale belangen van lidstaten en hun burgers van belang zijn en zullen blijven. De buitensfeer van nationale politici onderkennen onvoldoende dat er ook veel gezamenlijkheid is, en het onbeperkte nationale soevereiniteit mondiaal steeds meer een illusie is. Het is in de tussensfeer van de gezamenlijke vergaderingen van ministers en regeringsleiders van de lidstaten waarin de gezamenlijkheid en de nationale belangen samen komen. Hier is ook de werkelijke macht in Europa geëvolueerd. Hun democratische legitimiteit daarvan is echter vooral nog beperkt tot het nationale niveau. De Unie rust ten principale op het verzamelde nationale publiek. Dit oude publiek heeft een veel bejammerd nadeel: het is niet één, maar veelvoudig. Daar staat tegenover: het bestaat. Het hoeft niet te worden geschapen, zoals voor het Europees Parlement, het is er al. De opdracht aan de gezamenlijkheid is de stemmen van dit oude publiek- eerst de parlementen dan de kiezers daarachter – in de Europese democratie te laten weerklinken.
Daarom moet niet alleen de betrokkenheid van nationale parlementen bij Europese besluitvorming vergroot worden en ook niet alleen de bevoegdheden van het Europese Parlementen versterkt worden, maar dient vooral de tussensfeer aan parlementaire pedant te krijgen. De tussensfeer van de Europese Raden van ministers wordt daarom uitgebreid met een Europese Senaat, samengesteld door en uit de nationale parlementen. Daarmee wordt definitief erkend dat in deze tussensfeer de echte macht ligt in Europa, en wordt deze voorzien van een democratische controle op Europees niveau. Door de nationale parlementen zo niet ieder afzonderlijk bij Europa te betrekken, maar bij elkaar te zetten wordt de gezamenlijkheid tot uiting gebracht en zal deze ook meer worden beleefd. De Senaat krijgt naast de bevoegdheid tot een subsidiariteitstoets een volwaardige bevoegdheid als deel van de Europese volksvertegenwoordigers. In de verhouding met het Europarlement krijgt het een terugzendrecht. Hierdoor zal het drama van de Europese politiek zeker ook daar plaatsvinden en zal de publieke tribune deze arena ook weten te vinden. De nationale parlementen blijven de inzet van hun ministers in de Europese Raad ieder afzonderlijk beoordelen – maar het gezamenlijk Europees besluit moet ook Europees worden gecontroleerd. De Europese gezamenlijkheid zal bij de nationale parlementen op den duur ook beter beleefd worden, net zoals dat ging bij de nationale ministers toen zij zitting namen in de Europese ministerraden.
Voorts zou het aanbeveling verdienen de onafhankelijke voorzitter van de Raad door de Senaat te laten benoemen en te ontslaan. Zijn prestige in en buiten de EU zal hierdoor stijgen met een positief effect op de beleefde en feitelijke gezamenlijkheid. Een benoeming door een Europese Senaat samengesteld door en uit de nationale parlementen, lijkt beter haalbaar dan een rechtstreeks gekozen Europees president – het verhoudt zich beter met de historische ontwikkeling van de Europese tussensfeer en zal al voldoende nieuw drama geven, doordat het de Europese Senaat ook tanden geeft naar de Raad.
De interactie met de hiervoor voorgestelde Europese Senaat zal ook de positie van het Europees Parlement verstevigen in de beleving van het publiek. Het dwingt de Europese Senaat nog meer zich rekenschap te geven van de gezamenlijkheid. Daarbij helpt het als het Europarlement verdere medewetgevende bevoegdheden krijgt, nog meer zeggenschap verkrijgt over de samenstelling van de Commissie – waarin niet meer iedere lidstaat vertegenwoordigd zal kunnen zijn – en alle normale parlementaire rechten verkrijgt. In de samenstelling van het Europarlement kan, nu de nationale parlementen al vertegenwoordigd worden. in een Europese Senaat, het Europese gezamenlijke element versterkt worden doordat iedere burger kan kiezen op Europese lijsten en niet meer op nationale lijsten en niet meer op nationale lijnen. Als Nederlander kan je dan dus ook stemmen op een Litouwer of een Portugees en omgekeerd.
Bovenstaande hervormingen gaan veel verder dan het ontwerp-verkiezingsprogramma voorstelt. Op dit terrein wordt eigenlijk alleen het oude idee van een dubbel-mandaat herhaald, waarbij nationale parlementariërs ook in het Europarlement zitting kunnen nemen. Ik breid dat voorstel eigenlijk uit, door deze dubbelmandaten niet facultatief te maken maar structureel, en door ze apart in Europa te positioneren als de Europese Senaat met eigen bevoegdheden. Het maakt de democratisering van de Europese tussensfeer, daar waar de macht in Europa ligt, minder vrijblijvend, voorkomt rolverwarring door een duidelijke positionering, en bevorderd meer de beleving van de Europese gezamenlijkheid.
3.0 Perspectief voor verdere uitbreiding van de Unie
Het ontwerp-verkiezingsprogramma stelt dat afspraken over toetredingsperspectieven voor landen op de Westelijke Balkan, Turkije en IJsland moeten worden nagekomen, maar dat verplichten met andere landen ‘voorlopig’ niet worden aangegaan. Voorts wordt nog gesteld dat de les uit het verleden moet zijn dat strenger moet worden toegezien op de toetredingscriteria. Een goed functionerende rechtsstaat moet als harde voorwaarde gelden.
Ik neem aan dat met ‘andere landen’ in deze passage niet in de eerste plaats gedacht is aan Noorwegen, Zwitserland of één van de Europese ministaatjes zoals Liechtenstein of Andorra, maar dat deze vooral gericht is op de voormalige Sovjetstaten de Oekraïne, Moldavië en Georgië, en wellicht ook ooit Wit-Rusland , Armenië, Azerbeidzjan of zelfs Rusland zelf.
Er wordt geen motivering gegeven voor deze tijdelijke bevriezing en evenmin wordt duidelijk gemaakt hoe lang ‘voorlopig’ is. Wellicht zijn er binnenlandse electorale redenen voor deze formulering, maar echt politiek leiderschap vraagt dat men ook lastig uit te leggen keuzes weet uit te leggen. De huidige weerzin is gebaseerd op de ervaring in het verleden, waarbij gemarchandeerd werd met de toelatingseisen, maar op de lange termijn – zo leert ons ook de ervaring met onder meer de Baltische staten, Polen, Tsjechië, Slowakije en Hongarije – heeft de Unie en zeker ook Nederland baat bij de integratie van deze kansrijke markten, ook in het licht van stabiliteit, vrede en veiligheid op ons continent. Ook de keuze tussen verbreding of verdieping van de Unie is een valse keuze – beiden zijn wenselijk, zo niet nodig. De echte kwestie is hoe de toetreding zo te regelen dat de afgesproken criteria echt worden toegepast.
Juist nu worden met de eerstgenoemde drie voormalige Sovjetstaten – de Oekraïne, Moldavië en Georgië – associatieverdragen gesloten met de EU. Het is waar, deze landen zijn nog lang niet toe aan toetreding, de rechtstaat is nog zeer fragiel zo niet alleen latent aanwezig, maar juist omdat te veranderen en de burgers van deze Europese landen, die zo wreed hebben geleden onder verschillende dictaturen, eindelijk perspectief te bieden op een beter toekomst is lidmaatschap nodig. Na een eeuw lang repressie, dictatuur en genocide met bewuste hongermoord, massale sterfte door bewuste uitputting in concentratiekampen en verbanning van complete bevolkingsgroepen, industrieel georganiseerde vernietigingskampen en massale executies (lees ‘De bloedlanden’ van Timothy Snyder om een indrukwekkend overzicht te krijgen van de verschrikkingen in dit deel van ons continent, feiten waarvan we hier in het westen ons nog weinig echt bewust van zijn), zijn deze landen nu in een fase van het Wilde Oosten beland, en de bevolking hunkert naar veiligheid, stabiliteit en economische verbetering.
Nu deze landen ondanks harde Russische pressie en chantage om tegen Europa te kiezen, toch voor een Europese toekomst willen kiezen moeten wij de deur nu niet dichtgooien, ook niet ‘voorlopig’. We moeten in plaats daarvan ze wijzen op de lange en moeizame weg die ze voor een Europese toekomst moeten gaan en hen daarbij helpen. De toetredingscriteria moeten inderdaad strikt worden toegepast, maar daarboven is geen tijdelijk slot nodig en niet wenselijk. Het zal ook aan het steeds autoritairder optredend Rusland duidelijk maken dat voor chantage niet gezwicht wordt. Uiteindelijk zal het ook aan de Russische burgers duidelijk maken dat er voor hun autoritair, xenofoob en niet-rechtstatelijke bewind een alternatief is.
Ik sluit mij aan bij de woorden van Arjen Berkvens, directeur van de Max van de Stoel Foundation (FMS) in zijn blog van eind oktober 2013. “Europa, de Europese Unie; we weten vaak waarom het allemaal begonnen is. Het is teveel een doel op zich geworden en daarom te technisch en vaak onbegrijpelijk. Dat het een middel is om welvaart te creëren, onze vrijheden te behouden en uit te breiden is teveel naar de achtergrond geraakt. Dat zie je bijvoorbeeld bij de vraag of Europa nog verder kan worden uitgebreid. Velen zeggen nu dat het beter is om eerst ons eigen straatje schoon te vegen en de rem op uitbreiding te zetten. Ik zal mij daar altijd tegen verzetten omdat het naar mijn mening indruist tegen de belangrijkste kernwaarden van Europese samenwerking: vrede, stabiliteit en welvaart op het Europese grondgebied en ook daarbuiten. Dat is voor mij altijd belangrijker dan de vraag of we onze zaakjes wel op orde hebben. Verlies je de gedeelde kernwaarden, dan krijg je technocratie”. Een Europese Waardengemeneschap die voor sommige Europeanen ten principale is uitgesloten is niet te verdedigen.
De Kopenhagencriteria van democratie, rechtsorde en economische vrijheid voor toetreding van landen tot de EU, en de EMU-toelatingscriteria voor het begrotings-beleid, moeten strikter en meer uitgewerkt worden toegepast. Landen moeten eerst klaar zijn voor verdere toetreding. Daartoe is het nodig tussenportalen te ontwikkelen, die wel zicht geven op toekomstig lidmaatschap, daarbij ook concrete hulp en ondersteuning biedt, maar voorkomt dat de interne markt of het functioneren van de Unie anderszins teveel verstoord wordt door de toetreding van lidstaten die qua-rechtsstaat en/of economie nog onvoldoende ontwikkeld zijn. Concrete afspraken met realistische afspraken tijdspaden en opname van de toetredingscriteria in het EU-verdrag (waardoor beroep bij het Europees Hof van Justitie mogelijk wordt) moeten voorkomen dat deze gebruikt worden voor afstel-discussies in plaats van uitstel-discussies.
Een duidelijke geografisch bepaalde, open uitnodiging voor alle Europese die zich willen transformeren tot leden van de Europese waardengemeenschap die de EU is, met een concreet aanbod voor hulp en ondersteuning en realistische trajectafspraken zullen Europa zowel binnen als buiten haar grenzen een stuk geloofwaardiger maken.
De geografische dimensie van Europa moet politiek beslecht worden. Uitgangspunt daarbij moet mijn inziens zijn dat alle staten in het continent Europa lid mogen worden, waarbij bij de discussie over de grenzen van het continent ruimhartig grenzen getrokken worden (dus inclusief Rusland, Wit-Rusland Moldavië en de Oekraïne, Turkije en Transkaukasië. De politieke uitnodiging tot het lidmaatschap van de landen op het geografische zo ruim mogelijk gedefinieerd continent geeft de mogelijkheid tot een verdieping van het Europa-gevoel: de EU kan dan werkelijk zeggen te willen uitgesloten doet dit afbreuk aan het Europa-gevoel.
De huidige, smeulende conflicten in Transnistrië, Nagorno-Karabach en de noordelijke Kaukasus (onder meer Abchazië, Ossetië, Tsjetsjenië en Dagestan,) hebben meer perspectief op duurzame vrede met Europese hulp, dan weer het aan Rusland wordt overgelaten. Een duurzame vrede aan de grenzen van ons continent is vanzelfsprekend ook voor ons van groot belang.
Perspectief geven op lidmaatschap betekent op deze wijze niet een snel lidmaatschap, maar wel een eerlijk en werkende toetredingsprocedure, die de betrokken landen en hun bevolking ook echt vooruit helpt en die bijdraagt aan de lange termijn welvaart, stabiliteit, vrede en veiligheid van ons hele continent.
Gerard Bosman, PvdA lid en consultant op het snijvlak tussen politiek, beleid en uitvoering