Door op 18 september 2015

Laat terroristen niet bepalen wie onze helden zijn, Bart Top

 

 

 

 

 

 

Als reactie op aanslagen in Parijs en Kopenhagen stelt links zich pal achter de vrijheid van meningsuiting. Dit debat heeft verdieping nodig. Want hoe zit het met de gelijkheid? Links moet het verhaal van de botsing der culturen weerspreken.

Wie weet nog dat er een tijd was dat de VVD zich hard maakte voor de emancipatie van de islam in Europa, een tijd waarin uitgerekend Frits Bolkestein probeerde met zijn paladijn Oussama Cherribi een liberale islam in Nederland te bevorderen door een leerstoel te creëren voor de Parijse hoogleraar Islamitische Filosofie Mohammed Arkoun? Na 9/11. Fortuyn en Verdonk wil geen VVD’er er meer van weten. Zich inlaten met de islam, dat past niet meer bij de liberalen van nu.
Deze verschuiving is ook bij links te zien. De agenda van partijen als PvdA en GroenLinks bestond vanaf de jaren negentig  tot 2008 zo ongeveer uit het zo ongemerkt mogelijk opschuiven naar de rechts-liberale agenda. Van vrijheid, gelijkheid en broederschap bleef alleen vrijheid op het banier staan. Dertig jaar nadat in Frankrijk de bekende leuze Touche pas à mon pote’ opkwam, kleurt de leus “Je suis Charlie” het (virtuele) landschap. Waar de jongerenbeweging toen schreeuwde om integratie en het aanpakken van de banlieues, sluiten de rijen zich nu om de vrijheid van meningsuiting. Waar het accent destijds lag op gelijkheid en het tegenaan van discriminatie, neemt momenteel de maatschappelijke ongelijkheid sterk toe en is vrijheid het parool.

Grensoverschrijdend

Vrijheid van meningsuiting en persvrijheid zijn op zich geen rechtse onderwerpen. Integendeel. Het zijn moeizaam op de overheden bevochten rechten voor wie misstanden aan de kaak willen stellen. Zij worden pas ‘rechts’ als het concept vrijheid in een dominante verhouding gebruikt wordt om de vrijheid van anderen te beperken. Is dat nu het geval? Op voorhand is vast te stellen dat de discussie over de vrijheid van meningsuiting op dit moment geen vrijblijvende, filosofische kwestie is. Zij spitst zich in een heel specifieke context toe op het recht het afbeeldingsverbod in de islam te schenden. Het lijkt op dit moment de ultieme en enige lakmoesproef om die vrijheid van meningsuiting te toetsen.
Dit discours over de islam, de vrijheid van meningsuiting en het recht op kwetsen begon voor ons in Nederland met de Rushdie-affaire, die overigens pas geruime tijd na het publiceren van de Duivelsverzen losbarstte. Rushdie zelf benadrukte altijd dat hij nooit de intentie had om moslims te kwetsen en distantieerde zich niet van de islam. Rushdie was en is eerder een multiculturalist die werelden confronteert zonder ze boven elkaar te stellen.
Niet de intentie van Rushdie maar de gewelddadige reactie op de aantasting van het taboe werd vervolgens het uitgangspunt van latere interventies, zoals in Submission 2004, de cartoons in de Jyllands-Posten in 2006 en Wilders ‘Fitna  in 2008. Het waren stuk voor stuk weloverwogen aanvallen om de islam te beschadigen. Terwijl Rushdie als schrijver onbewust speelde met de grenzen van de godsdienst waarmee hij was opgegroeid, werden hier bewust de grenzen overschreden vanuit een verwerping van de godsdienst zelf. Een oefening in vrijheid werd met een heel andere intentie gekopieerd. Je zou zeggen: een links project, gericht op emancipatie, werd omgevormd tot een rechts project ter verduidelijking en versterking van de ‘clash of cultures’.

Shock & Awe

Submission – en later Fitna – pasten bij de ‘liberale jihad’ van Hirsi Ali en haar toenmalige VVD-collega Wilders. Door het voorwerp van verering te ontheiligen trachtten ze de in hun ogen inherent gewelddadige moslimideologie in de kern te bestrijden. Dat het ook in de cartoonkwestie de intentie was om een clash te veroorzaken, vertelde de hoofdredacteur van de Jyllands-Posten. Flemming Rose, begin 2006 in NRC-Handelsblad. Hij had de cartoonisten gevraagd om een ‘islamitisch taboe’ te schenden ‘om de zelf opgelegde grenzen aan de meningsuiting, die krapper leken te worden, te verruimen’. Zo wilde hij de moslims integreren in ‘de Deense satirische traditie’.
Hier ging het duidelijk om iets anders dan om tekenaars die in vrijheid reageren op de wereld. Een hoofdredacteur nodigt hen uit een taboe te schenden vanuit een politieke agenda, die vooral gericht is op hardhandige assimilatie. De journalist wordt activist die eist dat moslims de seculiere intolerantie, die hij voor de Deense cultuur verslijt, zonder meer accepteren.
Op dat moment mag van links én rechts een oordeel over dit project gevraagd worden.: delen we het uitgangspunt van geforceerde assimilatie en steunen we de ‘shock & awe’-strategie? Het gaat hier niet om de vraag of kunstenaars cartoons mogen maken en media cartoons mogen publiceren, die vrijheid is er. Het gaat hier om de vraag hoe vanuit progressieve uitgangspunten de maatschappelijke en politieke reactie zou kunnen en misschien wel moeten zijn.

DOOR DE CARTONISTEN ALS “POORTWACHTER VAN DE VRIJHEID” CENTRAAL TE STELLEN VERDWEEN DE NOTIE DAT TERREUR ZICH TEGEN IEDEREEN RICHT

Anders dan in Nederland waren de media in Angelsaksische landen daar in 2006 heel duidelijk in: het project wordt niet gesteund, de cartoons niet gepubliceerd. De Internationale Federatie van Journalisten (IFJ) noemde de cartoons ‘deeply offensive to many Muslims’ en riep media op acties te vermijden die in eigen land of elders tot spanningen tussen de gemeenschappen zouden kunnen leiden.
In Nederland was de reactie van de meeste politieke partijen en media anders. Zonder enige analyse van de bedoelingen van de Jyllands-Posten toonden veel media de cartoons als steun aan de bedreigde tekenaars. Er waren betrekkelijk weinig tegenstemmers. De in 2009 overleden journalist Michael Zeeman probeerde in de Volkskrant: ‘Onder de huidige verhoudingen moet ermee gerekend worden dat een opvatting of een spotprent, zodra die in de openbaarheid komt, een eigen leven gaat leiden en wordt onderworpen aan talloze interpretaties en manipulaties. Vrijheid van meningsuiting is nooit een statisch gegeven en met de evolutie van de context waarin die wordt beoefend evolueren ook de verantwoordelijkheden van de pers. Verantwoordelijkheid kan dan verkieslijker zijn dan vrijheid.
De eminente socioloog J.A.A. Van Doorn schreef: ‘Verdere escalatie is alleen te voorkomen, indien we erin slagen de massa van de gematigden aan beide zijden van de kloof te winnen voor een politiek van de escalatie. Dat zal alleen lukken als we de gevoeligheden van de gematigden ontzien en de fanaten in beide kampen in de tang nemen. De huidige relativistische moraal van “alles mag gezegd worden” zal daaraan moeten worden opgeofferd. Gezien de zaak die op het spel staat, geen groot verlies. Het waren wegstervende stemmen in een zee van borstklopperige dapperheid.

Heilige graal

Na de barbaarse aanslag van begin 2015 in Parijs domineerde opnieuw de reflex op te komen voor wie als martelaren van het vrije woord worden beschouwd. Premier Rutte sprak op de Dam over twaalf vermoorde “poortwachters van de vrijheid”, Nederland stond massaal achter de leus “Je suis Charlie” en zelfs kinderen op school werd gevraagd of ze ‘Charlie’ waren. De aandacht voor de Joodse doden in de koosjere supermarkt was heel wat minder. Zij werden blijkbaar als ‘collateral damage’ gezien. Niemand riep “Je suis Juif” en waar de volgende Charlie Hebdo een mega-oplage haalde, was er geen stormloop op koosjere producten.
Wanneer het ene feit genegeerd en het andere juist opgeklopt wordt, is alertheid geboden. De mensen in de supermarkt werden vermoord omdat de dader ervan uitging dat ze Joods waren; de politieagent omdat hij de weg stond; en de tekenaars vanwege de publicatie van onwelgevallige cartoons in hun blad. Door de cartoonisten als ‘poortwachters van de vrijheid’ centraal te stellen verdween de notie dat terreur zich uiteindelijk tegen iedereen richt die de Jihadistische opvattingen niet deelt naar de achtergrond.
Waar zich de mogelijkheid voordeed grote groepen in te sluiten door de diversiteit aan slachtoffers centraal te stellen, hamerden politici en media hier te lande vooral op het aambeeld van de vrijheid, verbeeld in de reproductie van de cartoons. Iconische waren de woorden van Ahmed Aboutaleb, die in een sterke toespraak de emoties van het moment vatte: “Als de vrijheid van het woord bedreigd wordt, past ons maar één ding: onze stem nog luider laten horen, nog luider laten horen”.
Zijn reactie op Charlie Hebdo bracht hem tot het Witte Huis, maar lost niet de vraag op wat ‘onze stem’ zegt. Is ‘onze’ boodschap aan de wereld dat religiekritiek niet alleen toegestaan, maar ook vereist is? Is het ‘ons’ verhaal dat het bespotten van religieuze symbolen ook onder religiekritiek valt, zoals belediging de ultieme vrijheid van meningsuiting karakteriseert? Precies deze vragen markeren de grens tussen wat toegestaan is in een vrije samenleving en hoe er politiek en maatschappelijk gereageerd kan worden op wie die vrijheid gebruikt. Linkse politiek kan het recht op meningsuiting net zo hartstochtelijk verdedigen als het resultaat ervan verfoeien. Maar dan is het zaak dat het vrijheidsdiscourt niet net zo’n fundamentalistisch karakter krijgt als het gedachtengoed aan de overzijde. Ook op links wordt tegenwoordig vaak gezegd dat ‘de vrijheid van meningsuiting één en ondeelbaar’ is. De term werd in de jaren tachtig geïntroduceerd door Theo van Gogh, maar dook later steeds vaker op.
Wie de oorsprong van het begrip ‘één en ondeelbaar’ zoekt komt uit bij gesloten wereldbeelden, theocratische opvattingen binnen het Jodendom en het Christendom en nationalistische vertogen. Door de vrijheid van meningsuiting zo voor te stellen, wordt zij een heilige graal in plaats van een groot goed dat de burger beschermt tegen overheden zoals in een progressief discourt.
Degenen die de vrijheid van meningsuiting als absoluut zien, richten hun pijlen dan ook niet op de overheid – die immers ook deze retoriek bezigt – maar op degenen die de publicatie en wijde verspreiding van cartoons ter discussie wensen te stelen. Zij krijgen het verwijt van slappe knieën, inbinden voor terreur of zelfs heulen met de vijand en landverraad.
Een treffend voorbeeld was de actie van Paul Scheffer om niet naar een debat bij de opleiding journalistiek van Hogeschool Windesheim te komen. Het hoofd van die opleiding, Bas Mesters had namelijk de Charlie Hebdo met Mohammed-cartoon van het aankondigingsaffiche verwijderd. Dit leidde in Scheffers ogen tot een ‘onoverkomelijk meningsverschil’. Hij vond dat er ‘ergens een grens moest worden getrokken in het toegeven aan angst’. In De Telegraaf  voegde hij eraan toe: “Juist nu de vrije meningsuiting onder druk staat als het om de islam gaat, moet die worden verdedigd. In de opvatting van Scheffer moeten de cartoons steeds weer opnieuw worden vertoond. Wie daarvoor bedankt verzaakt de strijd. Dat Mesters niet uit angst maar uit prudentie had gehandeld, werd met hoongelach weggewuifd.

Haakneuzen

Maar welk geluid wordt hier gesmoord? In het debat had Scheffer zijn opvattingen luid en duidelijk kunnen verwoorden. Werkt het niet eerder zo: moord op Van Gogh verkleinde de ruimte om zijn opvattingen en scheldkanonnades te kritiseren en af te wijzen. De moord op de halve redactie van Charlie Hebdo maakt het lastiger vraagtekens te zetten bij hun werkwijze, terwijl daar wel reden toe is.
Cartoons hebben als genre een bonte geschiedenis. De cartoon kan scherp zijn als een mes, wisten ook totalitaire bewegingen in het verleden. De Joden in Der Stürmer hadden dezelfde haakneuzen en het dreigende voorkomen als sommige Mohammed-afbeeldingen. Losgezongen uit de veilige omgeving van een specifieke uitgave kunnen cartoons een heel ander effect krijgen dan een ooit bedoelde of vermoedde: een onderdeel van (anti-) propaganda. In de praktijk worden ze ook als wapen  in de ‘clash of cultures’.
Er is nog iets ernstigs met die Mohammed-cartoons. Ze refereren behalve aan een ludiek trappen naar heilige huisjes ook aan een pr4ogressieve noch liberale, maar barbaarse traditie van stammen, volkeren en religies om elkaars heilige plaatsen te vernielen, zoals de Taliban de Boeddha’s van Bamyan vernietigden en onze eigen taliban van de zestiende eeuw huis hielden tijdens de Beeldenstorm. De Prins van Oranje zei daarover ton hij in 1580 de vernieling van de Heilige Stede, een kerk aan het Rokin zag: “Doen sy dit aen ’t ghewijde, wat sal ’t van de reste wesen?’ Hij wist hoe het aantasten van de godsdienstige symbolen de wederzijdse haat kon voeden.
Gaan de associaties te ver? Zeker, in de cartoons wordt geen geweld gebruikt, maar de vraag is wel gewettigd of het vernietigen van beelden erger is dan een (schunnig) beeld maken van wat gelovige beeldloos wil houden. Een Mohammed-cartoon is het negatief van een beeldenstorm.
Dat is ongetwijfeld een heftige uitspraak. Maar juist het opeisen van het recht op kritiek op deze bruut vermoorde burgers en niet het zwijgen daarover beschermt de vrijheid van meningsuiting van alle burgers. Als de terroristen al een doel hebben met hun acties, dan is het een wig drijven tussen  bevolkingsgroepen, het discourt verscherpen en onoverbrugbare tegenstellingen creëren. De grootte bedreiging voor terrorisme is gematigdheid, de grootste angst van extremisten samen thee drinken, het beste wapen tegen radicalisering is respect.

Grondwet

Een progressieve samenleving kan hier iets mee. Een fundamentalistische benadering van vrijheid zonder aandacht voor cohesie biedt weinig perspectief. Als media een zekere maatschappelijke verantwoordelijkheid durven nemen, zullen zij iets anders moeten gaan doen dan inhakken op religieuze symbolen. Persvrijheid is ook de vrijheid van de pers om een nieuwe, perspectiefvolle agenda van integratie via emancipatie op te stellen. Zo krijgen stemmen die nu nauwelijks gehoord worden meer ruimte. De stemmen van hervormers binnen de islam, van al die mensen die in het onderwijs en in maatschappelijke organisaties tegen de wereldwijde polarisatie in proberen achterlijkheid, achterstand en achterstelling te bestrijden. Hun recht op vrijheid van meningsuiting is zinloos als dit niet in de media tot uiting komt.
Binnen links is het middenveld cruciaal: de burgers die zich inzetten voor emancipatie en gelijkberechtiging. De politieke partijen moeten daar vorm aan willen geven. Als links een rol van betekenis wil spelen, moet het begrijpen dat wij leven in een wereld waarin de mondialisering tot stilstand is gekomen en waar waarden als democratie, mensenrechten en het vrije woord in grote delen van de wereld zwaar gecontamineerd geraakt zijn, omdat zij verkondigd werden onder condities die deels werden bepaald door ‘s-werelds grootste monopolies met vaak excessief wapengeweld en barbaarse martelingen.
Links moet zich daarom afwenden van het idee van de ‘clash of civillizations’, het denken dat uitgaat van de onveranderlijkheid van cultuur. Rechts probeert met een exclusief vrijheidsbegrip het eigen gelijk te bewijzen en heeft het recht op vrije meningsuiting instrumenteel gemaakt voor een aanval op de islam, waarbij de Mohammed-cartoons als hefboom gebruikt worden.
Links moet zich daaraan ontworstelen door de huidig grondwet, inclusief het door rechts de facto aan de dijk gezette artikel 1, te omarmen en te praktiseren. De grondwet biedt de burger vrijheid en verantwoordelijkheid waarbinnen deze zich kan bewegen. Dankzij die grondwet kan links het juridische oordeel over deze overschrijdingen van de vrijheid van meningsuiting met een gerust hart overlaten aan de rechters. Dat geeft linkse partijen de vrijheid om los daarvan hun politieke en morele oordeel te geven over de omgangsvormen in de samenleving, waarin respect voor iedereen die zich binnen de grenzen van de wet beweegt vooropstaat, ongeacht afkomst of godsdienst. Het is links om de individuele vrijheid heilige huisjes te slopen – in figuurlijke zin – te bewaken. Daarmee is er ruimte voor emancipatie en religiekritiek.
Het is een ander verhaal om de meest botte vormen van religiekritiek te omarmen en uit te dragen. Die boodschap is eerder rechts. Zeker als daarin onderscheid wordt gemaakt naar religies. Hoe meer Joden, Christenen, vitalisten, iets-isten, atheïsten, moslims, socialisten, yezidi’s, hindoes, etc. zich veilig en erkend zullen voelen, des te geringer de kans op extremistisch geweld. Die veiligheid ontstaat alleen als iedereen verantwoord omgaat met zijn vrijheid en de grenzen daarvan onder ogen ziet. Links moet daarom niet blijven zwelgen in de mantra van de ondeelbare vrijheid, maar opnieuw beginnen waar Bolkestein stopte.

Bart Top, auteur van de interviewbundel Religie en verdraagzaamheid en oprichter van het multiculturele weekblad Contrast  

Uit S&D, Nummer 2 April 2015