Door op 4 september 2013

Van Rompuy’s weg is de onze niet, Bastiaan van Apeldoorn

Samenvatting van het artikel van dr. Bastiaan van Apeldoorn in S&D-2, april 2013, door de heer W.R. Ruitenberg

De plannen van Van Rompuy behelzen een verscherping van het begrotingstoezicht en het macro-economische toezicht. De meer controversiële elementen van Van Rompuy’s verslag zijn doorgeschoven naar een volgende top in juni van dit jaar.

Door nationaal beleid ten aanzien van onze begroting, de inrichting van onze verzorgingsstaten, de regulering van de arbeidsmarkt, publieke dienstverlening, woningbouw en andere cruciale elementen van nationale sociaaleconomische ordening steeds meer ondergeschikt te maken aan Europese afspraken, normen en regel, een dwingend kader waar geen lidstaat van de eurozone zich meer aan zou mogen onttrekken, dreigt de democratie zo steeds verder buitenspel gezet te worden.

Verwezenlijking van Van Rompuy’s plannen zou de nagel aan de doodskist zijn van de Europese sociaal-democratie zijn. Niet alleen zou hiermee de kans op het scheppen van een ‘democratisch en sociaal Europa’ definitief verkeken zijn, het zou ook de mogelijkheden om op nationaal niveau democratisch gelegitimeerde sociaal-democratisch keuzes te maken nog verder inperken. Alhoewel niet het einde van de linkse politiek per se, zou het links nog maar één uitweg bieden: die van de volledige terugkeer naar de nationale staat.

Onder geen beding zouden sociaaldemocraten moeten meewerken aan pogingen het Europees integratieproces te verdiepen, door vast te houden aan het falende neoliberale beleid dat ons mede in deze crisis gebracht heeft (en dat juist ook het voortbestaan van dat project in gevaar heeft gebracht), laat staan door dat neoliberale beleid nog verder te verdiepen en te verankeren in de institutionele inrichting en het beleidsregime van de Europese Unie. Dat is echter precies war er nu gaande is. In plaats van met echte oplossingen te komen biedt de kaart van Van Rompuy alleen maar meer van hetzelfde: meer ‘discipline’ en “hervormingen” die haaks staan sociaaldemocratische waarden en die ons bovendien economisch alleen nog verder in de put zullen helpen.

Hoe is het mis gegaan in de EU?
De manier waarop het Europese eenwordingsproces sinds met name Maastricht vorm gekregen heeft, verhoudt zich heel slecht met sociaaldemocratische idealen. Zoals de Duitse politicoloog Fritz Schrarpf in verschillende analyses heeft laten zien kenmerkt de EU zich door een institutionele asymmetrie, waarin de negatieve integratie van het slechten van alle denkbare barrières die het vrije verkeer van goederen, diensten, kapitaal en personen (de vier vrijheden) in de weg staan, zich steeds verder verdiept heeft en zich nauwelijks laat corrigeren door een positieve integratie van bijvoorbeeld een Europees sociaal beleid.
Er is een primaat van marktliberalisering terwijl marktcorrigerend beleid op EU-niveau uitblijft omdat hierboven tussen de 27 lidstaten geen consensus bereikt kan worden.
Het gevolg is dat de Commissie en vooral het Europese Hof in hun interpretatie en implementatie van de vier vrijheden, nationale verzorgingsstaten en de sociale markteconomie steeds verder onder druk zetten.
Bovenop deze funeste liberalisatiedynamiek komt de monetaire unie, een unie die het beleidsinstrumentarium van de eigen economie te sturen sterk heeft ingeperkt – en daarmee bijvoorbeeld de mogelijkheden de eigen verzorgingsstaat overeind te houden – zonder op Europees niveau iets daarvoor in de plaats te stellen.
De weggevallen beleidsinstrumenten waren: sturen wisselkoersen, begrotingsbeleid en monetaire politiek.

De monetaire unie is hoeksteen van het proces van integratie én liberalisering van de financiële markten. Niet voortgekomen uit gebrekkige inzicht van de politieke elite destijds, maar bewust is de EMU mede bedoeld als neoliberaal disceplineinstrument (lidstaten, lees: hun markten, zouden naar elkaar toe groeien).

Dat alles is nodig om nationale verzorgingsstaten én werknemers in het gareel te krijgen. Bij gebrek aan een ander mechanismen zullen de lasten van ‘macro-economische aanpassingen’ door economische schokken gedragen moeten worden. Door zaken als: het verder flexibiliseren van de arbeidsmarkt (onder het eufemisme ‘flexicurty’) het zogenaamde moderniseren van de sociale bescherming ( een eufemisme voor het verder afbreken van de nationale verzorgingsstaten), en andere ‘structurele hervormingen’ die ertoe moeten dienen dat de economie en met name werknemers zich beter aanpassen aan de vermeende eisen van deze tijd (globalisering, vergrijzing, China, etc.).

Wat deze neoliberale disciplinering en het verlies van beleidsautonomie binnen de muntunie betekenen in het geval van een diepe economische crisis, ondervinden nu landen als Griekenland en Spanje, die slechts kunnen kiezen uit de door de Trojka opgelegde sociale kaalslag -mét het de facto verlies aan nationale democratie – of een exit uit de eurozone, waarbij de soevereiniteit hersteld kan worden, maar verder grote economische en politieke risico’s gelopen worden. Kortom, enerzijds de concurrentieagenda, die erop gericht is via supranationaal vastgelegde ‘hervormingen’ de beleidsconcurrentie (ook op sociaal terrein) tussen lidstaten verder aan te wakkeren en daarmee de Europese sociaaldemocratiën uit te hollen. En anderzijds de kortzichtige begrotingsdiscipline, die het onmogelijk maakt de overheid de noodzakelijke rol te laten spelen in het herstel van groei en werkgelegenheid en die bovendien leidt tot nog verdere destructieve bezuinigen, vaak vooral op het terrein van de sociale zekerheid.

De plannen beogen een nieuw supranationaal beleidsregiem op poten te zetten, dat zogenaamd de fundamenten onder de euro zou moeten verstevigen., maar dat uiteindelijk die euro juist verder zal ondergraven.

De oorzaak van de problemen zou gezocht moeten worden in de ongelijke economische ontwikkeling binnen de eurozone, terwijl de directe oorzaak van de schuldencrisis gelegen is in de socialisatie van private schulden, als antwoord op de financiële crisis van 2008 (met andere woorden: alweer ‘het redden’ van de banken).

Structureel begrotingsevenwicht dient niet door hogere belastingen bereikt te worden (voor de hoogste inkomens en grootste vermogens bijvoorbeeld) , maar door te snijden in de sociale zekerheid terwijl verdere liberaliseringen en flexibilisering daarboven doelen op zich zijn. Ook op deze terreinen komen nationale overheden steeds meer onder toezicht van Brussel te staan, zeker sinds (vanaf 2011) Europa 2020 geïntegreerd is in het zogenaamde Europese  Semester – de  jaarlijkse cyclus, waarin lidstaten hun stabiliteits- en hervormingsprogramma’s aan de Commissie en Raad moeten voorleggen.

De meest recente aanbevelingen voor Nederland in dit kader zouden voor elke sociaal-democraat schokkend moeten zijn: Nederland wordt aanbevolen niet alleen zorg te dragen voor een ’tijdige en duurzame correctie van het buitensporige tekort”, maar ook om de pensioenleeftijd verder te verhogen en te koppelen aan de levensverwachting, ‘rigiditeiten’ op de arbeidsmarkt aan te pakken en te zorgen voor ‘een meer marktgericht prijsstelsel op de huurwoningmarkt’. Alsof het de meest vanzelfsprekende zaak van de wereld is dat Brussel over deze in de kern nationale aangelegenheden wat te zeggen heeft, rapporteert de Nederlandse regering in een toelichting bij de Miljoenennota van 2013 hoe zij braaf haar huiswerk heeft gedaan en meldt zij dat op alle terreinen grote stappen zijn ingezet, inclusief ‘de hervorming van de WW en het ontslagrecht’.

Een echte economische en monetaire unie betekent kennelijk vooral dat de neoliberale hervormingsagenda nog veel verplichtender gemaakt moet worden, voor in ieder geval die landen van de eurozone dan tot nu toe het al geval was. Dit komt het meest pregnant tot uitdrukking in het voornemen te komen tot ‘regelingen van contractuelen aard tussen lidstaten en instellingen van de u over ‘nie, betreffende door landen toegezegde hervormingen ter bevordering van concurrentievermogen, groei en werkgelegenheid. Terecht zijn voorafgaand aan de top afgelopen december 2012 over deze contracten door verschillende partijen in de Tweede Kamer als ook elders in Europa zorgen geuit (een van de redenen waarom behandeling van dit gevoelige punt is uitgesteld, maar dus zeker nog niet van tafel is).
Waarom zouden nationale, democratische gelegitimeerde parlementen zich via contracten (!) met Brussel gehouden moeten voelen aan de uitvoering van een hervormingsagenda die (bijvoorbeeld na verkiezingen), een meerderheid van het parlement helemaal niet zitten? Ongeacht de inhoud van deze ‘structurele hervormingen’, is dit vanuit democratisch oogpunt volstrekt onaanvaardbaar.

Alhoewel Van Rompuy wat mooie woorden heeft toegevoegd  over ‘democratische legitimiteit en verantwoordingsplicht’ is zijn plan niet anders dan een frontale aanval op de nationale democratie – inclusief het essentiële nationale budgetrecht.

Samenvattend:

Instemmen met Van Rompuy betekent vooral dat de nationale democratie, en de mogelijkheid om binnen die democratie sociaal-democratische beleidskeuzes te  realiseren, nog verder de heling afgeduwd worden.

Vanuit links perspectief is er dus veel voor te zeggen dat we eerst terug moeten voordat we weer vooruit kunnen. Eerst dient het neoliberale Europa ontmanteld te worden, om weer ruimte te geven aan lidstaten voor behoud en eventuele uitbouw van hun eigen en democratische gelegitimeerde sociaaleconomische model.

Het is geen toeval dat de euroscepsis  al sinds het Verdrag van Maastricht overal in Europa toeneemt en zeker sinds het begin van de eurocrisis het vertrouwen in Europese instellingen verder afkalft. Doorgaan op de huidige weg zal juist het Europese ideaal onherstelbare schade toebrengen. En de weg terugvinden hoeft niet te betekenen dat we de hele EU opdoeken. (Nederland zou niet moeten buigen voor de chantage, dat we dan ook de gehele EU of in ieder geval de eurozone dienen te verlaten). Het is wel degelijk mogelijk om een deel van de nationale autonomie te herstellen, zonder het hele bouwwerk af te breken. Het makkelijkst is dit te bereiken op het terrein van de interne markt.

Zo zou er een einde moeten komen ‘aan de marktwerking in de nationale publieke dienstverlening, zoals de gezondheidszorg en de sociale woningbouw’. De al jaren voortschrijdende privatisering van nutsbedrijven – zoals nu dreigt met onze publieke drinkwatervoorziening, waarbij bijvoorbeeld het Hollandse duinwater als het aan Brussel ligt in handen zou moeten kunnen komen van buitenlandse multinationals – zou gestopt en het liefst teruggedraaid moeten worden. Lidstaten zouden te allen tijde vrij moeten zijn te bepalen welke diensten het algemene belang dienen en dus volledige onttrokken kunnen worden aan de tucht van de markt. Dit zou een belangrijke eerste stap zijn.

Een deel van de nationale autonomie herstellen zou ons langs de afgrond kunnen brengen maar evenzeer leidt de huidige poging de euro te redden door een ‘echte economische en monetaire unie (Rompuy) te gaan, ons onbedoeld misschien nog wel dichter langs diezelfde afgrond. Dit wil echter niet zeggen dat er geen pogingen ondernomen zouden kunnen worden en moeten worden om de eurocrisis op te lossen. Meer kansrijke oplossingen zouden hierbij in ieder geval de volgende vier elementen moeten bevatten:

Het expansieve begrotingsbeleid zal de binnenlandse bestedingen in landen als Nederland en Duitsland aanjagen, de inflatie naar een wat hoger niveau brengen, als ook de import ten opzichte van de export. Dit betekent dus dat we af moeten van het begrotingspact en de vermaledijde 3%-norm. Hier is dus ook wel degelijk een weg terug te bewandelen.

Ten tweede moet zo snel mogelijk een groot deel van bestaande schulden van in ieder geval Griekenland, maar mogelijk ook andere landen die nu in een sovalibiliteitscrisis verkeren, worden kwijtgescholden.

Ten derde, zou een meer actieve rol van de ECB gevraagd moeten worden, met name door de ECB de mogelijkheid te geven obligaties van eurolanden direct op te kopen (en dan niet zoals nu gebeurd is met de aankondigingen van opkoopprogramma’s die gekoppeld zullen zijn aan de uitvoering van de meeste draconische bezuinigingsoperaties).

Het aanpakken van de banken en de financiële sector. Daar is immers de crisis begonnen. De bankenunie van Van Rompuy is hierbij niet de goede weg, wel het zoveel mogelijk uitbannen van speculatief kapitaal (het verbieden van bepaalde financiële instrumenten, deels herinvoering van kapitaalcontroles) en het zoveel mogelijk omvormen van de spaardelen van Europese banken in kleinere, nationale ‘nutsbanken’ die direct door de overheid worden gecontroleerd (en mogelijk ook genationaliseerd).

Het belangrijkste is dat linkse politici zich er hard voor maken dat afspraken ten aanzien van de coördinatie van nationale begrotingen alleen maar bespreekbaar als ook de andere voorgestelde maatregelen geaccepteerd en uitgevoerd worden. Als er dus een echte koerswijziging komt. Zo niet, dan kan de conclusie worden dat het misschien maar beter is dat we het euro-experiment beëindigen. (Blijft natuurlijk de vraag of we überhaupt een euro moeten hebben).  

Uiteraard zou een dergelijke unie democratischer moeten zijn. Ministens zo belangrijk is dat het proces er naartoe ook op democratische wijze en ook waar mogelijk meer van onderop georganiseerd wordt. Elke substantiële stap richting verdere verdieping van het integratieproces zou op zijn minst voorgelegd moeten worden in nationale referenda, vooraf gegaan door hopelijk brede maatschappelijke debatten.
De “achteruit” op de schakelpook van de EU zal eerst gevonden moeten worden , wil het Europese project nog gedragen kunnen worden door de bevolking, in ieder geval vanuit het perspectief van degenen die willen bouwen aan een socialer en democratischer Europa.

De auteur Bastiaan van Apeldoorn is Universitair Hoofddocent Internationale Betrekkingen aan de Vrije Universiteit  van Amsterdam. Hij publiceerde zowel op het terrein van de internationale en Europese politieke economie als op dat van internationale veiligheid, met name met betrekking tot het Amerikaanse buitenlands beleid.