Door op 11 februari 2016

Vluchtelingenverdrag is levende internationale solidariteit, Tom Eijsbouts

 

 

 

 

 

 

De laatste tijd lijkt het ook voor sociaal-democraten bon-ton om het Vluchtelingenverdrag uit 1951 te bekritiseren: volkomen achterhaald en in tijden van hoge nood bovendien onuitvoerbaar. Wie op die manier aan de fundamenten van het vluchtelingenrecht zaagt, draagt echter, – weliswaar onbedoeld – bij aan het ongure xenofobe klimaat waar rechtspopulisten zo wel bij varen. 

In het vorige nummer van S&D, hield Marijke Linthorst pleidooi “Om het migratiebeleid in Nederland en in de EU als geheel, opnieuw te bezien”. Zij heeft met name “Een probleem met het strikte onderscheid dat tussen politieke en oorlogsvluchtelingen en economische vluchtelingen gemaakt wordt.”
“De eerste categorie geniet terecht de volle bescherming, terwijl de tweede uitdrukkelijk uit het vluchtelingenverdrag gehouden is. Ook de economische vluchtelingen zijn meestal wanhopige mensen die een kans vragen om voor zichzelf en hun eventuele kinderen een toekomstperspectief te creëren.
De focus op vluchtelingen bevoordeelt bovendien de bemiddelde vluchtelingen die onze grens halen. “De mensen die geen geld hebben voor de mensensmokkelaars of andere bemiddelaars verkeren wellicht in veel erbarmelijker omstandigheden. Kortom, het is nog maar de vraag of onze solidariteit ook terecht komt bij de mensen die onze steun het hardst nodig hebben. “Beter is het volgens Linthorst om vluchtelingen “Niet onmiddellijk toegang te geven tot alle voorzieningen, maar geleidelijk rechten op te laten bouwen”. Voor economische migranten moet jaarlijks quotum worden vrijgemaakt.
Het is goed om je af te vragen: waarom maken we zo’n strikt onderscheid tussen twee groepen migranten? Is er niet een “glijdende schaal tussen direct levensbedreigende omstandigheden en een uitzichtloze economische situatie….”, zoals ook Thomas von der Dunk in hetzelfde in hetzelfde nummer betoogt (p. 51)? Is er geen mate van willekeur in de werking van het onderscheid? Bevoordelen we niet de verkeerde vluchteling?
Omroep West zond niet lang geleden een gesprek uit met een aantal vluchtelingen uit Syrië. Luidkeels beklaagden zij zich over hun opvang in Den Haag, in het voormalig ministerie van Sociale Zaken. Een jonge vrouw die in Syrië Engels doceerde, deed het woord. Zij wilde niet meer in het centrum overnachten, omdat er geen tv is en de deur niet op slot kan, zoals haar al maanden was beloofd. En het eten is slecht. Als het zo moet, gaat ze liever terug. Dit filmpje is inmiddels honderdduizenden malen bekeken op You-Tube. Schokkend, vluchtelingen zich zo negatief te horen uitlaten over opvang waarmee miljoenen mensen in de wereld dolgelukkig zouden zijn. Het wekt of versterkt de aanvechting om te vermoeden dat onze solidariteit inderdaad niet altijd bij de juiste personen terechtkomt.
Zo kunnen onze ratio en onze emotie, de twee tegengestelde uitersten van onze intelligentie, elkaar goed vinden. De ratio van cijfers en verhoudingen wordt getroffen door de grote aantallen en door de willekeur van het scherpe onderscheid tussen vluchtelingen en economische migranten. De emotie speelt op bij sprekende gevallen van onredelijkheid en zelfs ondankbaarheid. Tezamen vormen deze twee een sterk koppel om de vanzelfsprekendheid en zelfs redelijkheid van het bestaande onderscheid en de daarop gebaseerde norm in twijfel te trekken en om een ‘dilemma van sociaal-democraten’ te construeren.
Maar is er wel een dilemma? De verplichting tot minimale bescherming van mensen die vluchteling zijn volgens Artikel 1 van het Vluchtelingenverdrag van 1951 en die onze bescherming vragen is in zestig jaar de kern geworden van een internationale structuur van instellingen en regels om mensen in noodsituaties te beschermen, zelfs in weerwil van de nationale belangen. Dat is wereldwijde solidariteit, niet alleen tussen staten, maar ook tussen elkaars inwoners. Daarin zitten moeizaam bevochten akkoorden verpakt, en gedurende decennia beproefde praktijken, tussen landen, regeringen en internationale instellingen die hun verantwoordelijkheid namen in moeilijke situaties. In die akkoorden zitten beperkende mogelijkheden van aanpassingen aan de eisen van de situatie.
Je kunt natuurlijk een heel ander beleid voorstellen. Maar is dat een reëel alternatief? Is het niet vooral een vlucht uit de lastigheden van reële en bestaande solidariteit? Natuurlijk zijn de vluchtelingen er soms minder ellendig aan toe dan we ons graag voorstellen; natuurlijk hebben ze soms noten op hun zang. Denk je in hun situatie in. Ook de bemiddelde vluchtelingen hebben alles achter moeten laten. Mogen ze een mobiele telefoon, levenslijn in deze omstandigheden, hebben en laten zien? Natuurlijk halen we met die vluchtelingen van alles in huis. Gedoe, kosten, nakomende familieleden en wie weet wat nog meer! Solidariteit is lastig en irritant. Overigens waren de bovengenoemde vluchtelingen statushouders en waren ze door een fout onjuist geplaatst.

JE KUNT NATUURLIJK EEN HEEL ANDER BELEID VOORSTELLEN, MAAR HET IS DE VRAAG OF DAT WEL HAALBAAR IS

Maar met een voorstel voor een beter beleid komt een nieuwe vorm, een nieuw onderscheid, een nieuwe bescherming niet binnen bereik, Europees noch nationaal. Wel kun je het draagvlak aantasten van een bestaande norm, een bestaand onderscheid. Je kunt tegenstanders sterken in hun stemmingmakerij. Mij lijkt dat je als sociaal-democraat de grote inspanningen van bestuurders en vrijwilligers om bestaande internationale solidariteit te verwerkelijken, niet moet ontmoedigen door de basis van hun werk ter discussie te stellen. Je kunt ze een hart onder de riem steken, de zichtbare en gefundeerde solidariteit verdedigen. Je kunt je schrap zetten op de glijdende schaal, zeggen: laten we zien hoe we dit onwaarschijnlijke werk rondkrijgen!
Elke solidariteit is beperkt, zoals Marijke Linthorst schrijft, maar de beperking van deze solidariteit is goed vastgelegd tegen wegglijden onder het gewicht van gevoel en cijfers. De beperking tot “personen die een gegronde vrees voor vervolging” hebben, uit Artikel 1 van het van het Verdrag is een wezenlijke beperking van onze solidariteit. Beter dan gevoel, beter dan cijfers. Waarom nou net die beperking ter discussie stellen?
Fundering in getal en gevoel in plaats van in de bestaande normen en onderscheidingen kweekt bovendien foute bondgenootschappen. Misschien zoek je toenadering tot anderen aan de linkerkant bij wie het gevoel en de angst voor cijfers ook opspelen; misschien wil je populisten de uit de zeilen nemen, maar het vlak zal steeds blijken te hellen naar rechts. Je kunt op soortgelijke gronden vrijwel elke willekeurige sociale beschermingsnorm in twijfel trekken.
Neem de AOW, een toonbeeld van solidariteit in ons eigen sociale stelsel, iets minder oud dan het Vluchtelingenverdrag. Ook gebaseerd op een scherp onderscheid, namelijk naar leeftijd. De lijn kan onder druk verschuiven, zoals ze ook doet. Maar het onderscheid tussen mensen die recht op AOW hebben en hen die dat niet hebben, blijft overeind. Zo kun je ook binnen de termen van het Vluchtelingenverdrag de lijn tussen hen die bescherming krijgen en de anderen verschuiven, op goede gronden, zoals ook gebeurt. Maar als de hele lijn ter discussie komt, wordt een erkende en geaccepteerde solidariteit tot aangeschoten wild. Het is niet moeilijk te zien en te horen welke gevoelens wier streven daarmee feitelijk zijn gediend.
Mogen we dan geen veranderingen voorstellen? Jawel, maar niet via het ontkennen van reële bestaande solidariteit. “Helaas is het de hoogste tijd om te erkennen dat er in de praktijk nauwelijks sprake is van solidariteit, met name in internationaal perspectief. Dat idee klinkt weliswaar mooi, maar is in feite gespeend van iedere realiteitszin”, schrijft Marijke Linthorst op pagina 60.
Echt? Gespeend van elke realiteitszin? Lang leve het Vluchtelingenverdrag.

Tom Eijsbouts, Redacteur van S&D

Uit Socialisme & Democratie, Jaargang 72 Nummer 6 December 2015