Door Jan-Kees Koning op 9 januari 2020

Groeien aan de grens- Den Uyl-lezing

 

 

 

 

In een overvolle zaal van De Rode Hoed in Amsterdam hield Frans Timmermans op 2 december de Den Uyl-lezing. Over herverdeling en het brengen van evenwicht tussen de productiefactoren arbeid, kapitaal, data en gaea: ‘de meest ingewikkelde en essentiële opdracht in het honderdvijftig jarige bestaan van de sociaal-democratie’. “Het was een boeiende avond” (JK)

Door: Frans Timmermans
Eerste vicevoorzitter van de Europese Commissie

Joop den Uyl is de enige politicus aan wie ik ooit een fanmail heb gestuurd. Het was in het midden van de jaren zeventig en ik was een tiener, net terug in Nederland. Hij was onze premier en hij wist mij echt te inspireren. In de regio waaruit ik voortkom had hij een gemengde reputatie, maar voor mij was het een man die formuleerde wat er aan de hand was toen hij zei: ‘Het wordt nooit meer zoals het is geweest.’

Hij had op dat moment het inzicht – het doorzicht – welke gevolgen de oliecrisis zou hebben. Dat de oliecrisis ertoe zou leiden dat de productiefactoren arbeid en kapitaal anders gewogen zouden worden. Tot dan toe hadden we altijd kunnen profiteren van goedkope energie. Ook in de relatie tussen arbeid en kapitaal spraken we eigenlijk nooit over de prijs van energie. Dat was in de kapitalistische economie al zo, en in de communistische economie was dat nog veel sterker. Daar was de factor energie tot nul gereduceerd. Om politieke redenen. Dat leidde ertoe dat je voor niets van het ene uiterste van de Sovjet-Unie naar het andere uiterste kon reizen. Je moest daar natuurlijk wel toestemming voor krijgen – dat kreeg niet iedereen.

Dit werd bewust gedaan om een economisch model te handhaven waarbij de macht niet in één regio geconcentreerd kon worden. Als je een machine wilde maken, dan moest die op drie verschillende plekken in de Sovjet-Unie worden geproduceerd, voordat het een werkbaar apparaat was. Geen enkele regio kon daaruit eigen politieke en economische macht putten. En de burgers werden tevreden gehouden doordat ze nauwelijks betaalden voor de energie die ze consumeerden. Ik woonde in Moskou en we regelden de temperatuur in huis – bij min twintig tot min dertig graden buiten – door het raam iets verder open of iets verder dicht te doen; op de verwarming zaten geen knoppen.

Ik noem dit, omdat het de mentale situatie is waarin heel veel mensen in Centraal- en Oost-Europa vandaag de dag leven. En die mensen moeten we ook zien mee te nemen in een economie waar de factor energie een nog grotere rol gaat spelen.

In de geschriften van Den Uyl die ik ken, ligt altijd een heel sterke nadruk op de twee productiefactoren arbeid en kapitaal. Hij beschrijft heel mooi hoe wreed het is dat we het kapitaal als werkgever bestempelen en arbeid als werknemer, terwijl het eigenlijk andersom is: degene die werk geeft is de factor arbeid, en niet de factor kapitaal. Als je die redenering volgt dat zie je ook waar hij eindigde met zijn herverdelingsvraagstuk en hoe hij dat inkleedde. Kennis – macht – inkomen. Hij deed dat op een manier die door alles wat rechts was als verwerpelijk werd gezien.

Politiek gaat over herverdelen

Wat rechts en links met elkaar gemeen hebben, wat alle politiek met elkaar gemeen heeft, is dat het altijd gaat over herverdeling. De wijze waarop je herverdeelt, is wat definieert of het links is of rechts is. Vlak na het kabinet-Den Uyl werd Thatcher gekozen in het Verenigd Koninkrijk, en een jaar later Reagan in de Verenigde Staten. Een fundamenteel andere opvatting over de relatie tussen arbeid en kapitaal kreeg toen de ruimte. De kern daarvan was een enorme belastingverlaging voor een kleine groep, gekoppeld aan het verkleinen van de publieke sector en aan het opbouwen van gigantische hoeveelheden schuld, zowel publiek als privaat. Als je alle grafieken ziet over schuldenopbouw in de wereld, dan verloopt die heel gematigd van de jaren twintig tot eind jaren zeventig, daarna schiet het omhoog. Dat was een bewuste herverdelingskeuze van deze neoliberale politiek. Een herverdelingskeuze die onze economie tot op de dag van vandaag voor een groot deel bepaalt.

Het was niet alleen een aanval op de publieke sector in het algemeen, maar in het bijzonder een aanval op de overheid – denk aan de beroemde frase van Reagan: ‘The most terrifying words in the English language are: I’m from the government and I’m here to help.’

Van die afbraak van de reputatie van de overheid hebben we tot op de dag van vandaag last. Een recent voorbeeld. Aan de Duitse minister van financiën vroeg ik onlangs: ‘Waarom hebben jullie het steeds over de “Schwarze Null”, waarom gebruik je niet het enorme vermogen dat je hebt te besteden bij een rente van nul om ook te investeren in infrastructuur bijvoorbeeld?’ Daarop was zijn eerlijke antwoord: ‘Omdat de plannen niet goed genoeg zijn.’ En waarom zijn de plannen niet goed genoeg? Omdat we in de publieke sector niet meer de capaciteit hebben om die plannen te maken.

We moeten dit als sociaal-democraten onder ogen zien. De capaciteit tot planning van wat we publiekelijk organiseren moeten we heropbouwen willen we de noodzakelijke transformatie tot een goed einde kunnen brengen.

Met de Derde Weg hebben we als sociaal-democraten geprobeerd die nieuw gecreëerde verhouding tussen arbeid en kapitaal – die inderdaad heel veel energie vrij heeft gemaakt, dat moeten we ook erkennen – als een soort judo-beweging te gebruiken om vervolgens de publieke sector meer ruimte te geven: voor onderwijs, voor zorg, voor sociale zekerheid. Wim Kok is de eerste die daarmee is begonnen. Voor een deel is het ook gelukt. Maar dat heeft in mijn ogen niet gerepareerd wat door Reagan en Thatcher ten principale is kapotgemaakt. Dat zie je nu terug in onze gebrekkige capaciteit voor het formuleren van plannen.

Klimaatcrisis

De waarschuwingen destijds van de Club van Rome, en later in het Brundtland-rapport, waren duidelijk. Maar we hebben in de loop van de tijd ook geleerd dat de soep niet zo heet gegeten wordt. Dat we ons stap voor stap ook weer aanpassen. Met name doordat voortdurend weer nieuwe reserves van fossiele brandstoffen zijn gevonden, konden we de energiecrisis steeds meer relativeren. In die tijd speelden er heel veel dingen, maar het klimaat of de klimaatcrisis als zodanig, was niet het meest in het oog springende onderwerp. Dat is nu veranderd.

We zitten nu in de situatie dat we met twee transformaties te maken hebben die samenvallen, en die we alleen goed kunnen laten landen als we ze combineren. De ene transformatie die we moeten doormaken komt doordat nu wel duidelijk is dat de aarde die temperatuurstijging niet aankan – dat betekent onvoorspelbaar weer, woestijnvorming, verschuivingen in biotopen, en de grote aanval op de biodiversiteit. We moeten alles op alles zetten om de temperatuurstijging te beperking tot anderhalve graad. Anders bereiken we een point of no return, waarbij vervolgens de kantelingen in het milieu en het weer niet meer beheersbaar zijn.

Het is zoals een wetenschapper onlangs schreef: alsof we op de Titanic zitten. We zien de ijsberg aankomen. Als we nu bijsturen, kunnen we er nog langs gaan. Doen we dat niet dan moeten we maar hopen dat we dwars door de ijsberg heen kunnen varen, want andere opties zijn er niet. We zijn denk ik op het punt aanbeland dat als we bijsturen, we er nog net langs kunnen varen, als we 2050 wettelijk vastleggen als moment dat Europa klimaatneutraal is. Overigens betekent dat niet dat de rest van de wereld dat dan ook is. Maar dan stellen we een goed voorbeeld die anderen kunnen volgen. Doen we dat niet, dan hebben we het niet meer in de hand. Ik vind dat een propositie tegenover volgende generaties die niet verdedigbaar is, ook omdat alle factoren aanwezig zijn om er wel wat aan te doen.

Evenwicht in arbeid, kapitaal, data en gaea

We hebben niet langer te maken met twee maar met vier productiefactoren: arbeid, kapitaal, data en gaea (moeder aarde). Die vier productiefactoren zouden in hun onderlinge evenwicht bekeken moeten worden door sociaal-democraten. Hoe maken we het evenwicht zo dat we niemand achterlaten? Dit vind ik in de honderdvijftig jaar van onze beweging de meest ingewikkelde maar ook meest essentiële opdracht waar we voor staan. Als we die uit onze handen laten vallen, dan kunnen we vol nostalgie terugkijken op een prachtig verleden. Tegelijkertijd zie ik voor onze beweging dan heel weinig toekomst.

Het gaat dus om het in evenwicht brengen van die vier productiefactoren: arbeid, kapitaal, data en gaea. Wat bedoel ik met data? We zitten in de vierde industriële revolutie waarbij de bedrijven die vooroplopen in digitalisering eigenlijk dezelfde positie innemen als de vooruitstrevende bedrijven in de derde, in de tweede en in de eerste revolutie. Die bedrijven hebben een onvoorstelbare machtspositie. Wij geven allemaal om niet ongelooflijk veel data aan bedrijven die daar vervolgens miljarden mee verdienen. Dat is een productiefactor die wij – u en ik – verloren laten gaan. Die bedrijven stellen dat wij daar ook veel voor terugkrijgen. Maar wat mij opvalt is dat vooral zij er veel voor terugkrijgen – in miljarden winsten, die vervolgens door de aard van die bedrijven niet belast worden.

Hier ligt, als je het over herverdelen hebt, een fundamentele opdracht voor de progressieven en voor de sociaal-democratische politiek: eerlijke  belasting laten betalen door mensen die op basis van onze productiefactor data heel veel geld verdienen. Ik denk ook dat we een grote wetgevingsopdracht hebben om ervoor te zorgen dat uw data ook echt uw data blijven. Dat u er zelf meester van bent, en zelf kunt beslissen of ze u ze wilt vermarkten – voor niets of dat u er iets voor terugkrijgt – maar dat dat niet automatisch gebeurt zonder dat u daar enige controle over hebt. Ik vind dat een vorm van publieke ontmachting die niet hoort bij een moderne samenleving. Een ontmachting waar we ons veel te weinig van bewust zijn. De wijze waarop we onze relatie gaan herdefinieren met wat in de volksmond big tech heet, heeft een heel belangrijk effect op de manier waarop we onze samenleving in de toekomst gaan organiseren.

Daar komt gaea bij. Als we er niet in slagen te onderkennen dat de aarde beperkte mogelijkheden heeft, en dat die beperkte mogelijkheden op een eerlijkere manier verdeeld zullen moeten worden in de toekomst, zal ook die productiefactor niet meer onder onze controle staan maar door anderen worden gecontroleerd. De ‘green deal’ gaat vooral over gaea. Maar dat kunnen we niet zonder data. De revolutie die nu plaatsvindt op basis van digitalisering moet verknoopt worden met de noodzaak onze samenleving duurzaam in te richten. Want dan kan die productiefactor daar een positieve bijdrage aan leveren. Het gaat altijd weer over herverdelen.

We willen in 2050 klimaatneutraal zijn. Waarom 2050? Omdat iedere transformatie in onze economie één tot twee investeringscycli nodig heeft, plus een generatie om de mentaliteit te veranderen. Als we die wetgeving nu met de lidstaten in gang zetten de komende vijf jaar, dan hebben we net een generatie de tijd om er in 2050 te komen. Als dat lukt kunnen we – volgens de nieuwste inzichten van IPPC – de temperatuurstijging beperken tot anderhalve graad Celsius.

We hebben na eerdere crises, die van de zure regen bijvoorbeeld, altijd stap voor stap maatregelen genomen zodat de situatie langzaam beter werd. Nu draaien we de redenering om. We zeggen 2050 moet het nul zijn. Van daaruit redeneren we terug: wat moet de uitstoot in 2040 zijn? In 2030? Wat moeten we dus de komende tien jaar doen? Daarop willen we de lidstaten vastpinnen.

Netwerken en spelregels

Nederland heeft zich al vastgelegd en wil daar ook afspraken over maken. Andere lidstaten zijn nog niet zo ver, maar we zullen die ambitie echt moeten formuleren. Het is te doen: we kunnen in deze periode overstappen op schone, betaalbare energie. Het probleem zit niet in de schone betaalbare energie. Het probleem zit in het gebrek aan goede netwerken. Zonne-energie is goedkoper dan fossiele brandstof. Windenergie is goedkoper dan fossiele brandstof. Op lokaal niveau. Maar we hebben niet een netwerk waardoor we die energie kunnen opslaan of verspreiden over heel Europa. Dat netwerk moet er komen. Daarin zal moeten worden geïnvesteerd.

Als we dat soort investeringen willen doen, moeten we ook naar de spelregels kijken die we tot nu toe hebben gehandhaafd en die nog uit de derde industriële revolutie komen: over staatssteun, over concurrentie et cetera. Die regels moeten we aanpassen zodat we de potentie om te kunnen investeren vergroten, zeker in die netwerken.

Een netwerk is niet alleen een fysiek netwerk waarover energie getransporteerd kan worden. Wat we ook moeten hebben is conversie van energie. We moeten een vorm van energie kunnen omzetten in andere vormen van energie die we wel goed over lange afstanden kunnen verplaatsen of die we kunnen bewaren. In die context wordt de waterstofeconomie erg belangrijk.

We moeten elektriciteit – door zonne-energie of windenergie verkregen – in waterstof kunnen omzetten en die waterstof moet weer kunnen worden omgezet in andere energiedragers bijvoorbeeld. Dat is een veelbelovende manier om de energievoorziening duurzaam te kunnen organiseren. Daarin loopt Nederland bovendien voorop. We lopen niet in heel veel dingen voorop, maar in het denken over waterstofeconomie wel. En ik zou Nederland graag willen aanbevelen daar heel veel werk van te maken. Wij zullen dat vanuit de Europese Commissie graag ondersteunen.

Zonder steun bij de bevolking gaat het niet

We zullen maatregelen moeten nemen die rechtstreeks mensen aanspreken. Ik heb de afgelopen vijf jaar geleerd dat ik strenge wetgeving over het gebruik van plastics alleen maar erdoor kreeg omdat er heel veel steun voor was bij de bevolking. Anders was dat nooit gelukt.

Voor onze klimaatplannen is er globale steun, maar zodra maatregelen specifiek worden kan die steun heel snel verdampen. Vooral in Centraal- en Oost-Europa zullen mensen zeggen niet zoveel voor hun energie te kunnen betalen. We zullen dus altijd de koppeling moeten maken met maatregelen waarvan mensen zien dat die in hun directe, persoonlijke voordeel zijn.

We zullen programma’s moeten maken waarbij we mensen aanbieden hun huizen te isoleren, hun energievoorziening met zonnepanelen of warmtepompen te regelen – een investering die ze wellicht niet zelf kunnen dragen, maar een investering die zich wel zelf terugbetaalt. We moeten – samen met de Europese Investeringsbank en andere partijen – het midden- en kleinbedrijf in staat stellen dit aan te bieden aan mensen: we isoleren je huis, we maken je huis afhankelijk van duurzame energie, je betaalt precies dezelfde energierekening die je nu betaalt, dat doe je vijf, zes jaar en dan heb je het afbetaald en is het van jou, en gaat je energierekening omlaag. Als we dat goed organiseren krijgen we mensen aan boord. In Nederland is dat wellicht evident, maar in heel veel lidstaten is dat nog niet het geval. We moeten dit ook op Europese schaal kunnen organiseren.

Ook naar onze mobiliteit moeten we anders durven kijken. En ook daar moeten we de stap maken naar een andere energievoorziening. Dat betekent waarschijnlijk voor auto’s en andere vormen van transport over land: zo snel mogelijk overschakelen naar elektriciteit, batterijen en brandstofcellen. Zo kan er ook snel een tweedehandsmarkt ontstaan voor deze auto’s, opdat deze ook bereikbaar worden voor grote groepen mensen. Want dat zijn ze nu nog niet en als de markt groter wordt, gaan de prijzen ook omlaag.

Voor andere vormen van transport, met name luchttransport, moeten we ook aan andere creatieve oplossingen denken. Natuurlijk energiezuinige motoren, maar denk ook aan synthetische kerosine of andere brandstoffen op basis van waterstof, om maar wat te noemen. De wetenschap is er, zij moet nog wel verder ontwikkeld worden maar dat is een kwestie van organiseren. Een kwestie dus weer van public governance, waar we te weinig in hebben geïnvesteerd.

Investeren in biodiversiteit

Een onderwerp dat ik in dit verband niet onvermeld mag laten – want het is er onlosmakelijk mee verbonden – is de rechtstreekse bedreiging voor onze ecosystemen en onze biodiversiteit. Laat u niet wijsmaken dat je klimaatbeleid en biodiversiteit van elkaar los kunt koppelen, deze zijn innig met elkaar verbonden. Het verdwijnen van biodiversiteit is een rechtstreekse bedreiging voor onze gezondheid en ons leven en investeren in biodiversiteit is heel belangrijk.

Ik zou graag een groot programma op willen zetten van verstandige herbebossing, waarbij bossen die nu al lijden onder de klimaatverandering worden voorzien van bomen die wel tegen hogere temperaturen kunnen. Een programma om de aanplant van bomen, die in de afgelopen eeuwen in Europa sterk is verminderd, weer te vergroten. Dat zal onmiddellijk ten goede komen aan de biodiversiteit. Het biedt ook een mogelijkheid aan de landbouwsector, die zucht onder de tucht van het gemeenschappelijk landbouwbeleid en die ook echt nieuwe wegen in moet slaan. Gekoppeld aan een programma – waarbij ik hoop dat ik de grote steden meekrijg – van een vergroening van binnensteden.

Meer dan vierhonderdduizend Europeanen per jaar sterven voortijdig en onnodig door een slechte luchtkwaliteit. Door de binnensteden te vergroenen en het uitstootvrij maken van het publieke en private transport kunnen we de luchtkwaliteit in onze steden enorm verbeteren en daarmee de gezondheid van mensen.

Zelfs als de klimaatsceptici gelijk zouden hebben – het zijn er overigens steeds minder – zou het alleen al daarom een goed idee zijn om de maatregelen toch te nemen. Als we dat niet doen, komt de leefkwaliteit van onze steden echt onder druk te staan.

Ik weet ook zeker dat we mensen hierin meekrijgen, als je ook nieuwe vormen van mobiliteit tot stand kunnen brengen. Voor mijn grootouders was het bezit van een auto onmogelijk; daar konden ze niet eens van dromen, dat was alleen voor rijke mensen. Voor mijn vader was het bezit van een auto het enige echte bewijs dat hij geslaagd was in het leven. Voor mij – en mijn generatie – is een auto iets dat je gewoon moet hebben om de vrijheid te hebben te kunnen doen wat je wilt. Maar voor mijn kinderen is het bezit van een auto irrelevant. Zij willen mobiliteit. Bied ze die mobiliteit op een goede manier en ze willen geen auto.

En als we toch de doelstelling hebben om in 2050 klimaatneutraal te zijn, waarom dan niet daar de doelstelling aan koppelen meteen de vervuiling tot nul terug te brengen? Dat kan. Het benodigde kapitaal daarvoor is aanwezig, de wil is aanwezig, net als de technische middelen.

Voor deze transformatie zijn honderden miljarden per jaar nodig, maar als je daarnaast legt wat de kosten zijn van het niets doen, kost dat op vrij korte termijn ook honderden miljarden per jaar. Je kunt dus niet in eerlijkheid praten over de kosten van deze operatie, zonder ook de kosten erbij te betrekken van het niets doen van deze transformatie. En die kosten zijn echt groter. Ook omdat je op termijn een economie hebt waarover je geen enkele controle meer hebt en waar de banen zeer moeilijk te vinden zullen zijn.

De kosten zijn bovendien relatief goed te hanteren. Kapitaal kost op dit moment niets. Als je het niet gebruikt kost het geld, terwijl als je het gebruikt het geld kan opleveren. Het is heel gek dat dit inzicht nog niet voldoende is doorgedrongen, hoewel ik wel een kentering zie in het bankwezen dat nu de klimaatagenda omarmt en met ons wil samenwerken.

Maatregelen

Ons belastingsysteem zal ook moeten worden herzien. Deze is nog niet op deze transformatie ingericht, noch nationaal, noch Europees, noch mondiaal. Maar het is aan niemand meer uit te leggen dat er geen kerosinebelasting is, terwijl alle andere brandstoffen voor je auto en de trein wel zijn belast. Ik heb overigens liever een kerosinebelasting dan een ticketbelasting. Dat vind ik eerlijker – je straft niet disproportioneel de mensen die maar af en toe een keer op vakantie gaan – en het is iets dat mensen sneller begrijpen.

We zullen ook de staatssteunregels moeten herzien en onze onderzoeksbudgetten moeten vergroten. En we zullen daarbij meer risico moeten accepteren als publieke overheden. Heel vaak nog financieren we onderzoeken voor bedrijven, en als dat onderzoek dan op niets uitloopt moet een bedrijf alles terugbetalen. Dan kan een bedrijf net zo goed naar een bank gaan. We moeten in dit opzicht meer risico’s durven nemen omdat de technologische ontwikkelingen snel moeten gaan.

We moeten in onderwijs en onderzoek investeren. Als je ziet hoe leraren proberen hun leerlingen bewust te maken van de omslag die nodig is, en hoe leerlingen hun ouders vervolgens weer bewust maken van noodzakelijke veranderingen – dat is een beweging met een kracht die onvoorstelbaar is. De scholen hebben daar nu geen geld voor, wat er gebeurt gaat allemaal extra curriculair. We moeten die scholen op z’n minst helpen met programma’s.

Europa moet vooroplopen

Natuurlijk weet ik ook dat degenen die kritisch zijn over deze benadering zullen zeggen: het is maar 9% van de uitstoot, Europa. Waarom moeten wij vooroplopen, terwijl de rest van de wereld niets doet? Mijn antwoord daarop is: we kunnen het, het is het juiste om te doen, het zal moeten gebeuren en we hebben het bovendien in Parijs afgesproken. Als wij het doen weet ik bovendien zeker dat andere delen van de wereld – China voorop, maar ook andere – kort na ons ook zullen volgen. Ze zullen in ieder geval met ons de discussie aangaan, bijvoorbeeld over het beprijzen van de uitstoot van koolstof.

We moeten ook werken, subfederatief, met allerlei bedrijven in de Verenigde Staten die doordrongen zijn van de noodzaak van deze transformatie. Alleen in Washington zit iemand die het niet wil, maar ga met Californië praten, ga met de steden praten, ga met de grote Amerikaanse bedrijven praten – zij willen ook deze kant op.

We zullen dus wereldwijd actief moeten zijn. Met speciale aandacht ook voor Afrika. Toen mijn ouders geboren werden had Europa een aandeel van 23-24% in de wereldbevolking en Afrika 5%. Over tien jaar is het precies omgekeerd. Dat heeft grote consequenties. Als de vooruitzichten voor Afrika ongunstig zijn, en als aan de klimaatverandering en de economische verandering te weinig wordt gedaan, dan zullen mensen daar met hun voeten stemmen. Dan volgen migratiegolven die grote ontwrichtende effecten hebben voor de rest van de wereld. Het is in ons aller belang om ook voor Afrika een perspectief te bieden waarbij ze met hinkstapsprongen over de derde industriële revolutie hopelijk meteen in de vierde terecht kunnen komen.

Feiten doen ertoe

Het grootste probleem waar we mee te maken hebben, is vooral een politiek probleem. Het klimaatprobleem ontkennen is niet eens meer zo populair. Maar de noodzakelijke veranderingen tot taboe verklaren is wel nog steeds populair. Vaak met het argument: de anderen doen ook niets. Dit gebeurt in een bredere context van een veranderende politiek. Ik wil graag de rol van de sociaal-democratie daarin belichten, die niet eenvoudig is, maar die voor mij wel essentieel is.

Dit is een tijd van steeds verdere radicalisering van politieke standpunten, tot het moment dat we bijna in stamverbanden terecht zijn gekomen in plaats van in politieke partijen waartussen discussie plaatsvindt. Kijk naar het effect van Brexit op de Britse samenleving, het effect van Trump op de Amerikaanse samenleving: de leider van de stam heeft altijd gelijk.

Ik had nooit gedacht in een situatie terecht te komen waarbij het feit of iets waar is of niet, niet meer relevant is. Heel vaak wordt hiervoor de verklaring gegeven dat dit nu eenmaal het gevolg is van de digitale revolutie en de sociale media. Ik betwist dit. En ik wil dit betwisten omdat we niet moeten vergeten dat dit van alle tijden is. In dit verband wil ik een citaat voorleggen van Vaclav Havel. Het gaat over het communistisch systeem, maar in zijn tekst zitten heel veel herkenbare dingen:

‘In an era when metaphysical and existential certainties are in a state of crisis, when people are being uprooted and alienated and are losing their sense of what this world means, this ideology inevitably has a certain hypnotic charm. To wandering humankind it offers an immediately available home: all one has to do is accept it, and suddenly everything becomes clear once more, life takes on new meaning, and all mysteries, unanswered questions, anxiety, and loneliness vanish. Of course, one pays dearly for this low-rent home: the price is abdication of one’ s own reason, conscience, and responsibility, for an essential aspect of this ideology is the consignment of reason and conscience to a higher authority. The principle involved here is that the center of power is identical with the center of truth.’

Dat is dus de post-truth democracy en dat is niet nieuw. Het hoort bij het autoritaire bestuursmodel. Altijd als politici de waarheid als een instrument gaan gebruiken, heb je te maken met autoritaire tendensen. Voor ons sociaal-democraten moeten feiten, de waarheid, vooropstaan. Wij zijn kinderen van de Verlichting. En de Verlichting heeft ons gebracht dat wetenschappelijk bewijs geldt, dat feiten spreken, dat we ons plooien naar de feiten, dat we die gebruiken om de wereld beter te maken. Dat we obscurantisme afwijzen. Dat we de scheiding tussen kerk en staat handhaven. Dat we de scheiding der machten handhaven. Dat we in een vrije pers geloven. Dat we in vrije mensen geloven die ieder voor zich keuzes kunnen maken. Dat we mensen niet indelen op basis van waar ze vandaan komen, hun huidskleur, hun geloof.

Al die dingen staan nu ter discussie. En dit raakt de kern van de sociaal-democratie zoals die geboren is in de verlichtingsidealen. Dit raakt de kern van wat we nooit op zullen moeten geven, ook als het moeilijk is. We moeten niet in de tribale val trappen, de stammenval, waar men ons toe wil verleiden.

Dat betekent ook dat we dialoog met degenen die het anders zien, niet moeten afwijzen. Het grootste gevaar voor de sociaal-democratie, daarnaast, is om ons op te sluiten in ons eigen gelijk. Laten we eerlijk zijn: daar zijn we op zich wel heel goed in, en dat mogen we ons niet laten gebeuren.

Een schrijver die ik zeer waardeer, niet zozeer om die ene roman die hij geschreven heeft maar vooral om zijn politieke geschriften is Benjamin Constant. Constant was een groot bewonderaar van Napoleon, omdat hij in Napoleon de verpersoonlijking zag van de idealen van de verlichting. Totdat Napoleon ook de waarheid ging manipuleren, totdat Napoleon autocratisch werd. Benjamin Constant beschrijft dat proces, waarbij de taal wordt gemanipuleerd, waarbij een tegenstander een vijand wordt, waarbij iemand die het niet met je eens is, een verrader is. Waarbij iemand die met een buitenlander praat, een collaborateur is. Al die woorden die in de Britse maatschappelijke discussie rond Brexit nu voortdurend opgeld doen.

Taal kan een verwoestend effect hebben op maatschappelijke verhoudingen, meer nog dan geweld. Taal kan ook voeren tot geweld. Wij moeten ons als progressieven en sociaal-democraten bewust zijn van de kracht van taal, de taal ook koesteren, en de kracht van de dialoog koesteren.

We hebben iedereen nodig

Als we een succes willen maken van de maatschappelijke transformatie die er moet komen, en evenwicht willen brengen tussen de productiefactoren arbeid, kapitaal, data en gaea, hebben we iedereen nodig. Ook de mensen die hier op dit moment niet in geloven en die bang zijn voor verlies. Ik durf de stelling wel aan dat in de Europese Unie de meerderheid van de mensen, zeker in de middenklasse, banger is voor verlies dan optimistisch is over de toekomst. Als we dat niet omkeren is onze propositie loos. Dan krijgen we de mensen niet mee. We moeten de dialoog aangaan door realistische proposities te maken waar mensen in kunnen geloven. Door stap voor stap die kant op te gaan kunnen we klimaatneutraal zijn in 2050 en kunnen we de sociaal-democraten een nieuwe opdracht geven.

Ik zeg Joop den Uyl na die op 17 december 1965 in de stadsschouwburg van Heerlen aankondigde dat de mijnen dichtgingen. Waarbij hij doorzag wat er zou gebeuren als die transformatie niet werd omarmd. Hij zag dat – wij liepen voorop daarin, dankzij hem. Dat werd ons niet door iedereen in dank afgenomen.

Mijn grootvaders waren hierover tweeslachtig: ze waren enerzijds blij af te zijn van de angst iedere dag de mijn in te gaan. Aan de andere kant zagen ze ook dat dit tot negatieve gevolgen zou leiden. In de transformatie die later plaats zou vinden heeft de overheid gedaan wat ze had beloofd. De private sector totaal niet. Die hebben gesjoemeld. Die hebben niet geïnvesteerd in de regio, die hebben niet teruggebracht wat ze beloofd hebben te doen.

Wat ook verkeerd gegaan is: Heerlen en de mijnstreek zijn platgebombardeerd. Maastricht is weer opgebouwd. Dat was goed voor Maastricht, maar je moet, als je dit wilt doen, de regio zelf ook een perspectief bieden en niet alleen denken: in de aanpalende regio gaat het goed, daarmee is het wel geregeld. Dan maak je werkloosheid overerfbaar. Dan maak je het normaal om niet te gaan werken. Dan maak je het normaal om overal tegenaan te schoppen. Dan maak je het normaal om bij verkiezingen voor het populisme te kiezen.

Ik noem dat voorbeeld omdat we in regio’s in Europa nu voor dezelfde uitdaging staan. Polen zal de mijnen moeten sluiten en wij zullen aan de zijde van Polen moeten staan om dat mogelijk te maken. We zullen een perspectief moeten bieden dat beter is dan de mijnstreek in Nederland heeft gehad. Dat kan ook.

Ik wil dat de Europese sociaal-democratie hierin de leiding neemt. Het gaat nog steeds over herverdelen! Het gaat nog steeds om kennis, macht en inkomen in een nieuwe wereld met alle nieuwe vraagstukken. Laten we die opdracht oppakken en ervoor zorgen dat wij als sociaal-democraten het antwoord formuleren waar iedereen op zit te wachten.

Deze lezing is ook terug te kijken en luisteren via deze link.

foto Den uyl-lezing
Jan-Kees Koning

Jan-Kees Koning

Motivatie: Europa staat elke dag in het wereldnieuws. Als “nieuwsjunk” volg ik dit nieuws. Ik wil een bijdrage leveren aan de discussie over de toekomst van de Europese Unie. De PvdA-leden in het Europees Parlement: Paul Tang, Agnes Jongerius en Kati Piri, en de woordvoerder Europa in de Tweede Kamer, Lodewijk Asscher ondersteunen en stimuleren voor een

Meer over Jan-Kees Koning